voor de cultuurnota. Wij hopen dat die een aanzet is
voor een discussie in brede kring over het cultuurbe
leid. Wij zullen ons moeten realiseren dat het voeren
van een welzijnsbeleid, waaronder cultuurbeleid, geld
kost. Ik herhaal hetgeen wij bij de bespreking van de
nota „Laten we welzijn" reeds hebben opgemerkt, nl.
dat na de uitwerking van de nota's een evenwichtige
afweging plaats moet vinden van de uitgaven voor de
diverse taken van de gemeente, het liefst aan de hand
van een meerjarenbegroting.
Mevrouw KORTHUIS-ELION: Mevrouw de voorzit
ter! Gisteravond zijn de blauwe begrotingsboeken
weer bij ons bezorgd. Dit weekend zullen dan ook ve
len van ons onderduiken in de cijfers en bedragen voor
1978. Het is daarom verfrissend vandaag ons spot-
licht eens uitvoerig te richten op meer immateriële za
ken, die overigens niet minder belangrijk zijn.
De afgelopen dagen hebben ons allen verbijsterd doen
staan over de onmenselijkheden die heden ten dage
in onze naaste omgeving mogelijk blijken. Het is ons
aller zaak ervoor te zorgen dat onze 20ste eeuwse cul
tuur geen vernisje zal blijken te zijn, waaronder wij
onze beestachtigheden trachten te verbergen.
Wij proberen een aanloop te nemen tot een beter be
grip voor elkaar en een diepere beleving van de waar
de van ons bestaan. Maar als wij het - een ieder op
zijn eigen wijze - niet zelf proberen waar te maken, be
driegen wij ons zelf en onze medemens.
Maar nu terzake.
Wanneer wij de liberale visie ten aanzien van het cul
tuurbeleid bekijken, dan treft ons een vijftal hoofdza
ken:
1. Een liberaal cultuurbeleid zal gericht dienen te zijn
op het scheppen van voorwaarden voor een zo veel
zijdig mogelijk cultuurpatroon.
2. Burgers van jong tot oud moeten kansen worden
geboden en moeten worden gestimuleerd zich naar
eigen aanleg te ontwikkelen. Vaak blijken echter cul
tuurbevordering en -spreiding af te stuiten in eerste
instantie niet zozeer op financiële drempels, maar op
onvoldoende ontwikkeling van de belangstelling en
de creatieve aanleg van de jeugdigen. Daarom is het
van groot belang dat de kunstzinnige en creatieve vor
ming in het onderwijs, en met name ook in het basis
onderwijs, wordt ingepast.
3. De amateuristische kunstbeoefening is een pijler
van ons cultureel leven.
4. De gemeente heeft tot taak de beeldende kunst bij
de samenleving te betrekken.
5. Voorop staat dat de zorg voor het behoud van mo
numenten (waaronder wij ook de natuurmonumenten
begrijpen) een duidelijke plaats in het cultuurbeleid
dient te krijgen.
Deze hoofdmomenten voor ons liberalen vinden wij
terug in de opzet van de onderhavige cultuurnota. Wij
zullen dan ook graag deze nota als richtlijn voor ons
gemeentelijk beleid aanvaarden. Wel verzoeken wij u
ons vijfde punt (de zorg voor de monumenten, waar
onder de natuurmonumenten) alsnog in de nota op te
nemen.
Vorig jaar zomer is de nota cultuur en cultuurbeleid
van het ministerie van cultuur, recreatie en maatschap
pelijk werk verschenen. Als hoofdlijn voor het kunst
beleid stelde de regering daarin centraal: een eerlijke
verdeling van culturele goederen. Het uitgangspunt van
die nota - waar overigens ook goede zaken in staan -
stond ons juist om deze reden niet aan. Immers: als
je over een cultuurbeleid praat, praatje niet over de
verdeling van iets, maar dan praat je over de vraag hoe
je gezamenlijke zorg voor iets kan hebben, hoe je dat
kan uitbouwen en verder ontwikkelen. Wanneer wij
dan verder zien dat in de ministeriële nota wordt ge
steld dat bovendien de prestatiedrang in onze samen
leving dient te worden tegengegaan (hetgeen in be
doelde nota uitvoerig wordt uitgesponnen), dan
voelen wij ons bij het gestelde in die nota lang niet
thuis.
Daarentegen willen wij wel graag vertrouwen in en
bijval met het gestelde in de thans aan de orde zijnde
nota van het college uitspreken, Wij vinden deze no
ta een bruikbaar stuk,met een korte principiële in
leiding, waarna op de praktische zaken wordt inge
gaan. Wij begrijpen dat de specifieke onderwerpen
van de hoofdstukken alleen de hoofdmomenten be
treffen en dat de daarnaast bestaande veelkleurige,
andere onderwerpen (die in deze gemeente van min
der gewicht en van kleinere omvang zijn) daardoor
niet door het college onderbedeeld worden.
Met betrekking tot bladzijde 2 van de nota heeft
het college op initiatief van de commissie culturele
zaken aan punt 2 (begripsbepaling) een toevoeging
gegeven, waarin het uiteenzet dat het culturele be
leid van de gemeente een initiërend, stimulerend en
voorwaardenscheppend karakter moet hebben enz.
Het komt mij voor dat dit stuk niet aan het einde
van punt 2, maar halverwege dat punt dient te ko
men, nl. voordat wordt gesproken over de specifieke
onderdelen. De in de inlas omschreven instelling zal
immers het gehele culturele beleid betreffen en niet
alleen betrekking hebben op de op de aangegeven
plaats genoemde vormen als buitenschoolse en ande
re kunstzinnige vorming, het bibliotheekwerk enz.
Wij zijn blij dat blijkens bedoelde inlas ook de com
missie culturele zaken zal worden betrokken bij het
gestalte geven aan uw beleid. Dit is met name van be
lang, omdat aldus de meerderheid aan burgers in de
ze commissie mede vorm zal kunnen geven aan uw
beleid.
De vorige spreekster heeft erop gewezen dat thans
slechts sprake kan zijn van een voorlopige vaststel
ling van de nota. Er zouden eerst nog allerlei vormen
van inspraak dienen plaats te vinden. Dat idee bestaat
niet bij ons. Ik heb zelfbij zes instanties de bespre
king van de nota meegemaakt, niet iedere keer als
deelnemer, soms als toehoorder. Daarbij is mij geble
ken dat de betrokken mensen volkomen tevreden wa
ren met de inspraak die zij via hun schriftelijke reac
ties hebben kunnen leveren. Uiteraard zullen zij
straks, wanneer de uitwerking van de nota op hun
terrein ligt, daarbij worden ingeschakeld.
Bijzonder blij zijn wij met het in hoofdstuk II van de
nota over de kunstzinnige vorming in het onderwijs
gestelde. Verheugend is het ook dat het onderwijs
terzake zeer positief reageert. Men kan dit vanzelfspre
kend vinden, maar het is niet vanzelfsprekend. Im
mers: toen wij een aantal jaren geleden met de kunst
zinnige vorming in het onderwijs startten en in ver
band daarmede een bijeenkomst belegden met alle
schoolhoofden, bleek het grootste gedeelte van die
schoolhoofden uiterst negatief tegenover de kunstzin
nige vorming te staan. Zij vreesden dat zij allerlei,
voor de jeugd gevaarlijke zaken binnen zouden halen
door aan kunstzinnige vorming te gaan doen. Wij zijn
279