Wat de nieuwe raadsperiode betreft, is het een goede gedachte om extra aandacht te besteden aan het in werken van de nieuwe raadsleden voor de periode 1978/1982. Wij zijn daarnaast voorstanders van een af spiegelingscollege, gebaseerd op een gezamenlijk voor af opgesteld beleidsprogramma, waarna dan getracht moet worden de ingenomen standpunten en gemaakte afspraken na te komen. Het eventueel betrekken van de burgemeester bij de besprekingen over het beleids programma kan als mogelijkheid aan de nieuwe ge meenteraad worden doorgegeven. Wij menen dat de nieuwe raad in deze zelf zal moeten beslissen. Wanneer leden van het dagelijks bestuur van de ge meente geen leidende functie hebben in stichtingen e.d., is dat bestuurlijk beter. Bovendien krijgen de wethouders dan meer tijd voor het uitoefenen van hun wethoudersfunctie. Indien wethouders geen belangrij ke nevenfuncties en nevenbetrekkingen hebben, moet het mogelijk zijn om met vier wethouders in Soest het werk te doen. Wij zijn er voorstanders van bij openbare commissie vergaderingen bij wijze van proef een vragenhalfuurtje in te stellen. Het lijkt ons daarnaast gewenst te bekij ken welke commissies kunnen worden uitgebreid met burgers/niet-raadsleden, zoals door de heer De Wilde is voorgesteld. In een aantal commissies en stichtin gen hebben reeds burgers/niet-raadsleden zitting en zo als ik ben geinformeerd, ook met veel succes. In hoeverre het houden van een referendum, ook voorgesteld door de heer De Wilde, tot de mogelijkhe den behoort, zal eerst naar ons oordeel goed moeten worden bestudeerd. De heer DE WILDE: Mevrouw de voorzitter! Kenne lijk ben ik degene geweest die de tijd gisteren heeft overschreden. De heer VAN POPPELEN: Neen, ik heb gezegd dat al le fractievoorzitters binnen de tijd zijn gebleven. De heer DE WILDE: Maar u hebt ook gesproken over drie van de vier. De heer VAN POPPELEN: Daarmee heb ik gedoeld op de afspraak dat geen interrupties zouden worden geplaatst. De heer DE WILDE: Het schijnt hier in Soest bijzonder belangrijk te zijn dat tot op de seconde de spreektijd wordt gemeten. Ikzelf vind dat helemaal niet belangrijk. Op zichzelf vind k het al bijzonder goed dat ik binnen mijn spreektijd ben gebleven of er misschien één mi nuut overheen ben gegaan. Overigens zal ik hiervan geen misbruik maken. Gisteren is weer gebleken hoe moeilijk een begrotings behandeling eigenlijk is en onderscheid te maken tus sen algemene beschouwingen en algemene beschou wingen. Natuurlijk heeft ook de heer Van Poppelen een algemene beschouwing gehouden door aan ver schillende onderwerpen in algemene zin aandacht te wijden. Mevrouw Korthuis en ik hebben dat ook ge poogd te doen, maar op een iets andere manier. Ik heb gisteren aan u, mevrouw de voorzitter, gevraagd om te bevorderen dat degenen die straks bij de ver schillende hoofdstukken algemene beschouwingen houden, niet zouden worden geconfronteerd met het feit dat de wethouders al uitvoerig waren ingegaan op de door de heer Van Poppelen aangesneden punten. Die raadsleden zouden dan immers al het gras voor hun voeten weggemaaid zien. Voor zover hierover nog problemen aanwezig zijn, moeten wij hierover dan nog maar eens in het senio renconvent spreken en tot duidelijke afspraken ko men. Ik meen echter dat het een met het ander kan worden gecombineerd bij de hoofdstuksgewijze be handeling. De heer VAN POPPELEN: Er zijn vier fractievoorzit ters! De heer DE WILDE: Zoals het nu is gegaan is het niets nieuws. Twee of drie jaar geleden heb ik precies hetzelfde verzoek gedaan, maar toen bij interruptie voordat het college begon met de beantwoording. De VOORZITTER: Voordat wij aan de beantwoor ding begonnen heb ik ook gezegd dat het college van plan was om pas later op een aantal opmerkingen in te gaan. Ik kom hierop echter nog wel terug. De heer DE WILDE: Ik heb met mijn opmerkingen op dit punt in ieder geval de zaak recht willen zetten. Wat de financiën betreft mag er geen misverstand over bestaan dat ik zeker niet heb gepleit voor belas tingverlaging. Wel heb ik gezegd dat er een merkwaar dig beeld is. Telkenmale, bij de vaststelling van de jaarrekening, blijken er overschotten te zijn die ton nen bedragen en nu zelfs in de miljoenen gaan lopen. Daarnaast hebben wij van het college de boodschap gekregen dat de rijksbijdragen zeer zijn verbeterd; dat maakt meer dan f. 3 miljoen uit. Ook hebben wij nog de boodschap gekregen dat wij wat betreft de onder- wijsuitkeringen veel beter zijn bediend dan de jaren daarvoor. Met andere woorden: het financiële beeld is veel gunstiger dan in de achterliggende jaren ooit het geval is geweest. De vraag komt dan vervolgens aan de orde op welke wijze moet worden gepresenteerd - daarom gaat het mij vooral - dat er desondanks belastingverhoging moet worden doorgevoerd. De presentatie daarvan vind ik nog steeds niet helder. Het gaat hierbij om twee ver schillende soorten belastingverhogingen. De ene is de verhoging van retributies en tarieven wegens dienstver lening; het gaat hier om de C.A.I.-tarieven, de gastarie- ven, tarieven van leges enz. Aangezien de loonkosten omhoog gaan kan een kind begrijpen dat ook die ta rieven regelmatig moeten worden bijgesteld. De ande re soort is de groep van rioolbelasting, straatbelasting, personele belasting enz. Die belastingen worden nu met 5% verhoogd. Het argument daarvoor is onder andere dat een geleidelijke aanpassing dient plaats te vinden, waardoor ineens een grote inhaal kan worden vermeden, naast een overgang naar de nieuwe onroe- rend-goedbelasting en tevens een reserveringsmoge lijkheid voor in de toekomst te verrichten investerin gen. Nu krijgen wij dit jaar veel meer geld van het rijk, niet alleen wat de algemene uitkering uit het gemeen tefonds betreft, maar ook wat betreft bestemmings uitkeringen en het gaat er dan om hoe aan de bevol king duidelijk kan worden gemaakt dat desondanks de belastingen dienen te worden verhoogd. Op zichzelf ben ik helemaal geen tegenstander van het verhogen van belastingen, zeker niet wanneer het gaat om in frastructurele verbeteringen en het welzijnspeil in de gemeente, maar bedacht moet natuurlijk wel worden dat hiermee lasten worden gelegd op de bevolking, hetgeen vervolgens beleidsmatig moet kunnen worden verdedigd. Wanneer ik let op het uitgavenpatroon kan ik eerst drie categorieën van uitgaven onderscheiden. De ene categorie betreft de zaken die in hoofdstuk II zijn ge noemd, met name dus de salarissen van de ambtena-

Historische kranten - Archief Eemland

Notulen Raad Soest | 1977 | | pagina 404