ren. Dat laat zich verstaan en niemand heeft ook ge steld dat ten onrechte een uitbreiding van de personeels bezetting heeft plaats gevonden. De tweede categorie van uitgaven betreft zaken op het vlak van de volks huisvesting. Daar fungeert de gemeente eigenlijk alleen als ontvanger en vervolgens doorgever van rijksgelden aan woningbouwverenigingen; deze categorie is dus in dit opzicht ook niet interessant. Een derde categorie van uitgaven betreft de uitgaven voor openbare wer ken, plantsoenen, onderhoud van wegen enz. Moeten wij daarbij minder doen? Ik meen van niet. Het heeft te maken met het aanzien van de gemeente en wellicht zouden wij op dit punt zelfs nog wel iets méér willen doen. Die keuze kan natuurlijk aan de bevolking wor den voorgelegd. Ik kan vervolgens nog noemen als vierde categorie, de kapitaalslasten, de rente en aflossing voor investerin gen. Hierover is gisteravond afgesproken dat, als het even mogelijk is, voortaan in de begroting zal worden vermeld welk bedrag voor kapitaalslasten is bedoeld en om welke investeringen het daarbij gaat. Wij kun nen dan spreken over de voorgenomen investeringen in het nieuwe begrotingsjaar. Ik stel voor om daarbij geen verwijzing meer op te nemen naar bijvoorbeeld het ontwikkelingsplan. De afspraak over de 5% belas tingverhoging die bij het ontwikkelingsplan is gemaakt, heb ik zo begrepen dat het hier gaat om een algemeen richtsnoer voor het beleid, dat echter eventueel bijge steld kan worden al naar gelang de omstandigheden van het moment waarop de beslissingen moeten wor den genomen. Bovendien moeten wij elkaar niet steeds verwijzen naar boekwerk zus en pagina zo. Er is geen mens die voortdurend al die boekwerken van het ontwikkelings plan met zich kan meedragen. Als men spreekt over de investeringen die in het ontwikkelingsplan zijn be doeld, laat men dan ook even de moeite nemen om in het stuk erbij te noemen om wélke investeringen het precies gaat, opdat hierover ook goed kan worden ge sproken. Mijn probleem ligt vooral op een ander vlak, waarvan de heer Ebbers heeft gezegd zich enigszins teleurge steld erover te voelen dat ik teleurgesteld was en zo kan men doorgaan. Het gaat hierbij vooral om vraag 2.14, een vraag die de heer Menne regelmatig naar vo ren brengt en waarbij ik mij steeds aansluit en die be trekking heeft op de bestuurssector waarbij subsidies in het geding zijp, in het bijzonder dus de welzijnssec tor, onderwijsbegeleidingsdiensten, cultuur, sociaal werk, sport, recreatie enz. In dat opzicht meen ik dat de raad niet voldoende helder door het college wordt voorgelicht en dat is ook de achtergrond van deze vraag. Ik wil hierbij helemaal niet millimeteren of per fectioneren; zodra wij hier vragen om een nota, moet het blijkbaar steeds een nota worden die tot in de per fectie de zaken uiteen zet. Dat hoeft echter helemaal niet. De heer Storimans heeft vanmiddag even een be rekening gemaakt waarvan ik de juistheid nu niet kan beoordelen, maar waarbij toch duidelijk is geworden hoeveel aan verschillende onderdelen wordt besteed. Dat soort gegevens willen wij hebben, teneinde te kun nen beoordelen of het „vingertoppengevoel" dat wij nu hebben, inderdaad juist is, nl. dat op dit punt toch iets meer aandacht zal moeten worden geschonken aan de verdelende rechtvaardigheid. Ik beweer hier over nu niets, want mij ontbreken nog de gegevens. Met het oog hierop heb ik mijn teleurstelling uitge sproken over het ontbreken van een antwoord op deze vraag. Op mijn opmerkingen over het ontwikkelingsplan of een structuurplan hebt u helemaal niet geantwoord. Mijn vragen waren misschien ook wel erg moeilijk. De VOORZITTER: Neen, dat komt nog bij het on derdeel ruimtelijke ordening. De heer DE WILDE: Dan heb ik niets gezegd op dit punt. Wat het bevorderen van de doelmatigheid van het func tioneren van de raad betreft, sluit ik mij aan bij het geen mevrouw Korthuis op dit punt heeft gezegd. Ook ik meen dat er iets moet gebeuren op dit vlak, voordat de nieuwe raad gaat functioneren. Wat het spreekrecht in commissievergaderingen be treft heb ik niet gedoeld op een rondvraag. Ik heb be toogd dat, als agendapunten daartoe aanleiding geven, het mogelijk moet zijn dat mensen die hierbij betrok ken zijn of zich hierbij sterk betrokken voelen, de ge legenheid krijgen - na voorafgaande aanmelding - iets over die agendapunten te zeggen. Mevrouw KORTHUIS-ELION: Deze werkwijze wordt in de culturele commissie toegepast en daar werkt het erg goed. De heer DE WILDE: Precies. Ik wil dit nu ook graag reglementair geregeld zien. De mensen weten dan dat zij zich kunnen melden om vragen te stellen en met de commissieleden te discussiëren. Daarvoor moet dan een bepaalde tijd worden uitgetrokken. Nadat de com missieleden deze nadere informatie hebben gehoord, kan de beslissing worden genomen door uiteraard de leden van de commissie. De achtergrond voor mijn pleidooi om in commissies van bijstand ook burgers/niet-raadsleden op te nemen is geweest, dat er burgers zijn die opzien tegen het vol ledige raadslidmaatschap, maar er wellicht wél voor voelen mee te doen aan het uitvoeren van een deeltaak van de gemeente, hetgeen de raadsleden dan weer hel pen kan doordat enige verlichting van hun taak op treedt. Bovendien kan dit een trainingsmogelijkheid zijn, waardoor ook het arsenaal van mensen waaruit raadsleden kunnen worden geput, wat groter wordt. De mensen zijn dan immers al enige tijd in aanraking gekomen met het gemeentelijke werk, hebben hier over al kunnen spreken met andere mensen, enz. Ik heb hierbij in eerste termijn de nadruk gelegd op de commissie voor ruimtelijke ordening, maar ik kan mij zoiets ook zeer goed voorstellen voor bijvoorbeeld de commissie onderwijs. Er zijn nog wel meer van die voorbeelden te noemen. Ik heb er kennis van genomen dat u de vormen van verbetering van de communicatie, waarvan ik er een aantal heb genoemd, bij de evalutatie van de inspraak nader wilt bekijken. Ten aanzien van de portefeuille verdeling geef ik toe dat ook de door u genoemde za ken daarbij aan de orde komen. Ik heb vooral aan doelmatigheidscriteria gedacht. Het is immers ook een punt van doelmatigheid als de gemeentelijke orga nisatie en de portefeuilletoedeling zoveel mogelijk op elkaar aansluiten, hetgeen overigens weer niet bete kent dat politieke criteria dan zouden moeten wijken voor doelmatigheidscriteria. Wel moet men dan weten dat, als politieke criteria leiden tot een andere porte feuilleverdeling, dat misschien qua doelmatigheid niet het meest aangewezen is. Als men overigens die be slissing dan met open ogen neemt, kan daarvan verder niets meer gezegd worden. Ik heb gesproken over een stroeve gang van zaken bij het Centrumplan. Tussen u en mij bestaat enig me- 342

Historische kranten - Archief Eemland

Notulen Raad Soest | 1977 | | pagina 405