wil men tot elkaar komen. De Kerkpadcommissie
heeft indertijd heel wat kunnen bereiken, maar zij had
zeker tegenzin tegen de drempels en zij heeft er nu
spijt van.
De heer DE WILDE: Mevrouw de voorzitter! Ik vind
het geen aardig debat als men zonder enige adstructie
of toelichting nog eens zegt: Wij waren het zo graag
eens geworden, wij betreuren het standpunt van de an
der en dat te meer omdat wij geen begrip kunnen op
brengen voor het afwijkende standpunt van de ander.
Op die manier kan men natuurlijk niet goed discussië
ren. Wat ons betreft betreuren wij het ook dat er geen
eensluidend standpunt is ten opzichte van de Centrum-
weg. Om even onaardig te zijn als de heer Lange is ge
weest, zou ik eraan kunnen toevoegen dat ik geen be
grip heb voor het standpunt dat afwijkt van het onze.
De heer LANGE: Dat is juist het vervelende!
De heer DE WILDE: Wij moeten op die manier niet
verder debatteren. Wij hebben ten aanzien van de Cen-
trumweg gepoogd zowel op het stuk van de dimensio
nering als op het stuk van de tracering, aan te geven
wat onze argumenten zijn. Men behoeft daarvoor, wat
mij betreft, geen begrip te hebben, maar als men dat
nog eens naar voren brengt, zou dat alleen maar tot
een herhaling van zetten leiden. Wij hebben geen be
hoefte gehad om nog eens over de Centrumweg te gaan
spreken, hetgeen ook is gebleken uit de eerste instan
tie van de heer Goote.
De heer Van Poppelen heeft enigszins de suggestie ge
wekt dat hij veel begrip en waardering zou hebben
voor inspraakgroepen, terwijl ik dat niet zou hebben
in de kritiek die ik heb gehad op de inspraak. Natuur
lijk hebben wij ook veel respect voor de inspraakgroe
pen. Toch hebben wij in eerste aanleg gesproken over
de inspraak zoals wij hebben gedaan, juist vanwege het
feit dat wij het gevoel hebben dat er verbeteringen
kunnen komen.
Het hoofdpunt betreft, wat mij aangaat, maar dan niet
in de sfeer van welles-nietes, het punt van het struc
tuurplan c.q. ontwikkelingsplan. Wie de stukken na wil
lezen, die moet dat doen. Ook ik heb dat gedaan. Ik
heb nog eens de notulen van de vergaderingen van 2
en 3 juni 1977 nagelezen en ook de stukken uit 1976
gelezen en heb daarin een consistent standpunt mij
nerzijds aangetroffen, vanaf 1974/1975 al. Ik ken geen
ontwikkelingsplan anders dan in de zin van artikel 8
van de wet op de ruimtelijke ordening. Ik heb dat van
meet af aan gezegd en ben daar nooit één centimeter
van afgeweken. Daarmee kan men het al dan niet eens
zijn, maar ik heb nooit onder stoelen of banken gesto
ken dat ik maar één soort ontwikkelingsplan ken en
dat ik niet onder de indruk ben van woorden in dit
verband. Het feit dat men het woord „structuurplan"
niet in de mond neemt, maar over „ontwikkelings
plan" spreekt, geeft op zichzelf geen juridische bena
dering om te kunnen zeggen dat het daarom geen
structuurplan in de zin van artikel 8 van de wet op de
ruimtelijke ordening is. Een dergelijke juridische be
nadering zal het bij een toetsing in de administratieve
beroepsprocedures niet halen.
Op 2 juni 1977 - u zult het zich zeer duidelijk herin
neren - heb ik in de eerste plaats gesteld dat ik op 2
en 3 juni 1977 eigenlijk helemaal geen ontwikkelings
plan wilde vaststellen, omdat de procedure verkeerd
was geweest. Ik heb toen aangegeven dat de procedu
re mijns inziens had moeten zijn: terinzagelegging,
mogelijkheid van bezwaarschriften indienen en vast
stelling van het ontwikkelingsplan met inachtneming
van de bezwaarschriften. Ik héb toen ook overwogen
om een motie in te dienen, maar ik merkte dat bij de
V.V.D.- en de C.D.A.-fractie die gedachtengang mij
nerzijds om een procedure van artikel 8 te volgen,
geen steun ondervond en heb daarom ook rustig afge
wacht. Door de interventie van mevrouw Korthuis is
toen de gedachte gerezen dat, aangezien er ook nog
enkele structuurbepalende elementen in dat ontwikke
lingsplan zaten die het eigenlijk niet mogelijk maakten
om een ontwikkelingsplan vast te stellen - hoe wil
men immers een ontwikkelingsplan vaststellen waarbij
de hoofdelementen met betrekking tot Centrumplan
en Centrumweg niet vaststaan
De VOORZITTER: Maar wij hébben dat ontwikke
lingsplan toen vastgesteld.
De heer DE WILDE: Ik zal toch graag zien mevrouw
de voorzitter, dat u mij nu laat uitspreken, hetgeen ik
ook tijdens uw betoog heb gedaan. U moet mij nu de
gelegenheid geven om duidelijk te maken wat ik heb
bedoeld; u hebt nl. gezegd dat u het niet begrepen
hebt en daarom span ik mij in om het u duidelijk te
maken. In formele zin verwijt ik u niets, maar in ma
teriële zin voor wat betreft de bedoelingen dus, heb ik
niet zodanige ontwikkelingen gezien dat ik ze zou
kunnen herkennen. U kunt dan zeggen dat ik dit niet
begrijp, maar ik probeer nu over te brengen wat ik heb
bedoeld toen ik heb meegedaan aan de voorstellen van
mevrouw Korthuis om het ontwikkelingsplan vast te
stellen (ik zeg dus met: voorlopig vaststellen) onder
een aantal voorbehouden. Die voorbehouden waren:
verwerking van de gegevens die naar voren waren ge
komen op 2 en 3 juni 1977 - het is logisch dat dit ook
is gebeurd - het opheffen van enkele structuurbepalen
de onduidelijkheden die het daarom verhinderden om
een gaaf ontwikkelingsplan vast te stellen én het ter
inzage leggen van de stukken voor de bevolking met
de bedoeling om binnen redelijke tijd - u hebt toen in
derdaad mei 1978 genoemd - tot vaststelling van het
ontwikkelingsplan te komen, wat betreft in herzie
ning, wat mij betreft tot vaststelling.
Immers, als wij het nu toch over woorden hebben:
Een vaststelling van een ontwikkelingsplan onder zo
danige zware voorbehouden als hier gemaakt moesten
worden, is in feite mijns inziens geen vaststelling, maar
een voorlopige vaststelling van een ontwikkelingsplan;
pas als de voorbehouden zijn opgeheven, kan mijns
inziens tot vaststelling worden overgegaan. U kunt nu
zeggen dat ik dat nooit duidelijk heb gemaakt, maar
door de strekking van mijn opmerkingen vanaf 1974,
in juni 1976, op 2 juni 1977 en het meedoen aan het
vaststellen van het ontwikkelingsplan onder voorbe
houd (onder andere) dat eerst de structuurbepalende
elementen aan het ontwikkelingsplan zouden worden
toegevoegd, is het toch logisch dat ik van mening ben
dat het ontwikkelingsplan alleen voorlopig is vastge
steld. Pas na opheffing van de onzekerheden met be
trekking tot het ontwikkelingsplan en de ontvangst
van de reacties van de bevolking kan mijns inziens het
ontwikkelingsplan (definitief) worden vastgesteld.
Als u het nu nog niet begrijpt, mevrouw de voorzit
ter, moet ik zeggen dat ik niet in staat ben om het
nóg duidelijker naar voren te brengen. Het gaat hier
niet alleen om een woordenspel; er liggen intenties
achter, om bruggen te slaan naar degenen die proce
dureel overwegende bezwaren hadden tegen de gang
van zaken rond het ontwikkelingsplan. Op basis van
410