om de tekst van de heer De Wilde reeds nu over te ne
men, te meer daar wij over die tekst overleg willen ple
gen met de winkelcommissie.
De heer De Wilde heeft gesproken over een verschil in
bestuurlijke visie. Ik wil daarop nu niet meer ingaan,
want ik meen dat over dat onderwerp inmiddels reeds
alles is gezegd. Nogmaals: Het college ziet geen nut in
een echt structuurplan, want ook daarvan kan worden
afgeweken. Overigens zij opgemerkt, dat het college
wel eens bepaalde nota's maakt (bijvoorbeeld een ver-
keersnota of een winkelnota). Na aanvaarding van
zo'n nota door de raad zijn daaraan consequenties
verbonden. Het college moet op het gestelde in de be
trokken nota kunnen voortbouwen tot het moment
waarop door de raad een andere visie wordt uitgespro
ken. Anders zou het nooit mogelijk zijn om tot een
zeker beleid te komen.
Mevrouw Korthuis heeft gepleit voor aanhouding van
de concept-antwoorden. Wij zouden ook, zoals me
vrouw Korthuis heeft gezegd, aan de brieven een pas
sage kunnen toevoegen waarin wordt vermeld dat er
sprake is van een voorlopige visie. Ik begrijp echter
dat men die brieven liever nog eens in de commissie
ruimtelijke ordening wil bekijken. Het college stemt
dan ook in met aanhouding van de brieven.
Wij zullen nu gedurende korte tijd schorsen. Ik wil
echter graag weten of de raadsleden verder willen
gaan met de afhandeling van de agenda of dat zij de
voorkeur geven aan een voortzetting van de vergade
ring op morgenmiddag om vijf uur.
De heer OLDENBOOM: Nu niet doorgaan, maar ik
ben er morgen niet.
Mevrouw VAN GELDER-CORNELISSENNu door
gaan.
De VOORZITTER: Ik begrijp dat de meerderheid
van de raad voor doorgaan is.
Hierna wordt geschorst voor fractieberaad.
Na heropening der vergadering spreekt de VOORZIT
TER als volgt:
Dames en heren! Aan de orde is de door de heer De
Wilde ingediende motie. Het raadsvoorstel is naar ik
meen wel voldoende besproken. De motie luidt als
volgt:
„De Raad van de gemeente Soest,
op 19 mei 1978 besprekende de reakties op het ter in
zage gelegde ontwikkelingsplan Soest 1977,
stelt vast, dat ten onrechte niet is gevolgd de in arti
kel 8, eerste lid van de Wet op de Ruimtelijke Orde
ning voorgeschreven procedure voor gemeentelijke
struktuurplannen,
spreekt uit het nodig te vinden, dat de onduidelijkheid
over de juridische status van het huidige ontwikke
lingsplan verdwijnt,
besluit Burgemeester en Wethouders uit te nodigen,
dat in het najaar 1978 stappen worden gezet, opdat
vóór 1 mei 1979 een struktuurplan in deze gemeente
tot stand is gekomen, gebaseerd op de artikelen 7, 8,
9 en 24 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en op
de artikelen 8 en 9 van het Besluit op de Ruimtelijke
Ordening,
en gaat over tot de orde van de dag."
De motie is ondertekend door de heren De Wilde,
Van den Brakel en Goote en mevrouw Van Gelder-
Cornelissen.
Ik geef thans gelegenheid tot het afleggen van een
stemverklaring.
Mevrouw KORTHUIS-ELION: Mevrouw de voorzit
ter! Mijn fractie zal - op één lid na - tegen de motie
stemmen.
Eerder op de avond heeft de heer Lange gesuggereerd,
dat het misschien toch wel beter was om een struc
tuurplan te hebben, omdat er dan niet zo erg zou kun
nen worden afgeweken als aanvankelijk dreigde in het
begin van de discussie over de Centrumweg. Na het
op een rijtje zetten van alle aspecten zijn wij er duide
lijk van doordrongen dat de consequenties voor de bur
gerij van een ontwikkelingsplan en van een structuur
plan nihil zijn. Een structuurplan heeft - en dat is op
zich zelf wel belangrijk - alleen voordelen naar de kant
van het hogere bestuur. Ook dat voordeel is maar zeer
betrekkelijk, want de gemeente is niet gebonden aan
een structuurplan; de bestemmingsplannen mogen van
een vastgesteld structuurplan afwijken. Daarbij komt
nog dat het bijstellen van het beleid - in de huidige tijd
bijzonder noodzakelijk, omdat toestanden en inzich
ten zich snel wijzigen - niet slagvaardig kan geschieden,
wanneer bij wijzigingen de structuurplanprocedure
moet worden gevolgd. De burgerij verkrijgt bij een
structuurplanprocedure echter geen grotere rechtsze
kerheid.
Wij hebben er nota van genomen dat de minister dui
delijk heeft gezegd dat de gemeente met betrekking
tot de voorlichting over het ontwikkelingsplan is te
kort geschoten; hij heeft echter niet gezegd dat de pro
cedure met betrekking tot het ontwikkelingsplan als
zodanig slecht is geweest. Wij onderschrijven het stand
punt van de minister.
De heer De Wilde heeft in verband met een structuur
plan gesproken over een juridisch fenomeen. Ik meen
dat het de gemiddelde burger niet veel uitmaakt of er
van het ene juridische of van het andere juridische fe
nomeen sprake is. Het gaat erom dat de bevolking een
duidelijk inzicht in onze plannen heeft. Het gaat dan
ook om de voorlichting. Aan de voorlichting rondom
het ontwikkelingsplan heeft het geschort. Ik wil in dit
verband niet met de beschuldigende vinger wijzen, maar
gebleken is dat de zaak op ontzettend veel punten niet
goed is overgekomen, waardoor de burgerij geen goed
inzicht heeft gekregen in de plannen en in de bedoe
lingen van de plannen. Daaraan zullen wij hard moe
ten werken. Bij iedere volgende stap zullen wij daaraan
aandacht moeten besteden en in de volgende raadsver
gadering kunnen wij daartoe reeds een aanzet geven.
Wij voeren dan ook een pleidooi voor een betere voor
lichting, zodat het contact met de burgerij wordt her
steld. Het ontwikkelingsplan dient de burgerij als be
leidsplan in de gemeente Soest duidelijk voor ogen te
staan.
Tenslotte wil ik nog een aspect aanroeren dat overi
gens bij de beoordeling van de motie door mijn fractie
niet heeft meegewogen. Ik vind dat het een beetje
naar chantage riekt, wanneer de heer De Wilde zegt
dat hij, indien de raad niet wil medewerken aan wat
hij wil, de tot nu toe gemaakte afspraken (daaraan
heeft hij zelf medegewerkt) niet meer geldend acht.
Een dergelijke uitspraak betreur ik, want zo gaan wij
niet met elkaar om.
Wethouder mevrouw VAN STIPHOUT-CROONEN-
BERG: Mevrouw de voorzitter! Juist op grond van
de door mevrouw Korthuis genoemde argumenten
kom ik tot een andere conclusie. Ik vind dat, wanneer
er grote verwarring bestaat onder de bevolking over de
consequenties van door de raad aanvaarde uitgangs
punten, moet worden geprobeerd die uitgangspunten
131