soort schot voor de boeg aan het adres van de gemeen
te. Is deze informatie allemaal juist? Waarom hebben
burgemeester en wethouders daarvoor dan indertijd
toestemming gegeven? Persoonlijk ben ik het helemaal
eens met het betoog van de heer Goote dat de gemeen
te, na indertijd A te hebben gezegd, nu ook B moet
zeggen; als niet tot normale aankoop kan worden ge
komen, zal een onteigeningsprocedure in werking
moeten worden gezet. De wethouder is het hiermee,
naar ik heb begrepen, ook eens. Mijn vraag is echter
vooral gericht op de bouw die nu loopt.
De heer BEIJEN: Mijnheer de voorzitter.' De heer
Menne heeft gesproken over het eerste lid van artikel
13. Ik neem aan dat hij daarbij heeft gedoeld op ver
anderingen die niet conform het vastgestelde bestem
mingsplan zijn; dan moet de gemeente te biecht gaan
bij allerlei instanties, zoals de monumentenraad, gede
puteerde staten, de rijksplanologische commissie enz.
In dit geval zou het goed zijn geweest als het college,
alvorens een beslissing te nemen, advies had ingewon
nen van allerlei instanties ten aanzien van monumen
tenzorg.
Voor Soest denk ik daarbij met name aan de Bond
Heemschut. Ik weet zeker, gezien het plan waar het
nu om gaat in vergelijking met een voorgaande aan
vraag die enige tijd geleden is gehonoreerd, dat dan ver
re de voorkeur was gegeven aan het nu ingediende
plan.
Wat de mogelijkheden van onteigening betreft, heb ik
begrepen dat in de eerste plaats met onteigening het
algemeen belang moet worden gediend, terwijl voorts
geldt dat bij niet onteigenen de uitvoering van het plan
in de weg zou worden gestaan. Ik zie echter niet dat
een onteigeningsprocedure snel gehonoreerd zal wor
den in het voordeel van de gemeente.
Wethouder MENNE: Mijnheer de voorzitter! Ik bied
mijn verontschuldigingen aan dat ik in eerste termijn
niet heb gesproken over de ongeveer twee jaar geleden
verleende bouwvergunning. Het is daarbij om een cor
recte honorering van een aanvraag gegaan. Op grond
van het overgangsrecht mag men nl. komen tot een uit
breiding met 15%, mits de bestemming dezelfde blijft.
In dat geval was er dus niets bijzonders aan de hand.
Dat er verder geen gebruik is gemaakt van deze ver
gunning, is een zaak van de aanvrager zelf, niet van de
gemeente.
De heer Beijen heeft ook nog even gesproken over de
indertijd verleende bouwvergunning. Het gaat hier
echter om een verzoek te mogen komen tot wijziging
van een winkel/woonhuis ineen woning. Teneinde de
zaken niet door elkaar te halen, hebben wij ons in de
stukken tot dit verzoek beperkt.
Voorts stelt de heer Beijen dat een eventuele onteige
ningsprocedure nog wel eens even kan aanlopen. Dat
weet ik niet; het kan natuurlijk altijd tegenvallen, maar
dat zien wij dan wel in de praktijk. Indertijd heeft de
raad echter beslist dat er een bepaalde bestemming
wordt gelegd die ook sloop van dit pand inhoudt. Het
dagelijks bestuur dient dan de follow up hiervan te
verzorgen, door aankoop in minnelijk overleg, zoals wij
in het verleden wel hebben gepoogd, of door middel
van de harde lijn, in dit geval dus met vaste hand de
losse teugel voeren.
Het voorstel wordt zonder hoofdelijke stemming aan
genomen.
e. een door het bestuur van de Stichting de Paarden
kamp ingesteld beroep tegen de weigering van een
bouwvergunning.
De heer VAN POPPELEN: Mijnheer de voorzitter!
In het advies van de commissie staat onder andere:
„De commissie adviseert het bestuur van de Stichting
de Paardenkamp in overleg te treden met burgemees
ter en wethouders opdat bij een eventuele herziening
van het bestemmingsplan de mogelijkheid zou kun
nen ontstaan dat de bestemming ten gunste van voor
noemde Stichting wordt gewijzigd."
In het ontwerp-besluit staat echter de merkwaardige
zin:
„dat niet op de vraag kan en mag worden ingegaan of
de Paardenkamp als zodanig had moeten worden inge
past in het bestemmingsplan Soest-Zuid;"
Ik zal toch graag nader van het college horen wat hier
mee wordt bedoeld.
De heer NUIJTEN: Mijnheer de voorzitter! Wij wil
len graag wat meer de nadruk gelegd zien op de op
merking in het stuk dat met het bestuur van de stich
ting zou kunnen worden gesproken over een wijziging
van het bestemmingsplan, waarmee de problemen die
door het oude bestemmingsplan zijn ontstaan, wegge
nomen zouden kunnen worden. Als zo'n gesprek op
korte termijn kan plaatsvinden, dienen daarbij ook de
direct omwonenden te worden betrokken.
De heer GOOTE: Mijnheer de voorzitter! De beslis
sing van het college en het advies van de commissie zijn
juist. Het is ook juist dat de commissie niet treedt in
de vraag van een eventuele herziening van het bestem
mingsplan, teneinde tot inpassing te komen. Wel kan
de raad in deze vraag treden. Wij hebben de indruk dat
indertijd bij de behandeling van het bestemmingsplan
Soest-Zuid er toch iets „tussen de vingers is doorge
lopen". Inpassing van de Paardenkamp zoals nu wordt
gevraagd, behoeft onzes inziens bepaald niet op bezwa
ren te stuiten, ook gezien de reacties van de omwonen
den; zelfs zou een dergelijke inpassing onzes inziens
een goede zaak zijn. Is het college het hiermee eens en
op welke termijn en in welk kader denkt het college
met een voorstel hieromtrent te komen?
De heer VAN LOGTENSTEIN: Mijnheer de voorzitter!
Het advies van de commissie (punt 7 van het stuk) wil
ik graag nog eens uitdrukkelijk onder de aandacht van
het college brengen. Er is de bijkomstigheid dat het
bestemmingsplan Soest-Zuid zeer recent definitief is
vastgesteld. Dat opent de mogelijkheid dat op korte
termijn - korter in ieder geval dan gold toen de com
missie het advies opstelde - tot een gesprek wordt ge
komen over een mogelijke aanpassing van het bestem
mingsplan. Natuurlijk is het daarbij de bedoeling van
de commissie dat dit plaatsvindt in overleg met de
omwonenden. Voor beide partijen - zowel voor de
stichting de Paardenkamp als voor de omgeving -
moet er duidelijkheid komen en wij hopen dat het
college hiertoe zeer spoedig een aanzet wil geven.
Wethouder MENNE: Mijnheer de voorzitter! De
heer Van Poppelen heeft een nadere toelichting ge
vraagd op de door hem geciteerde zin uit het ontwerp
besluit. Het college wil daarmee alleen zeggen dat op
dit moment niet kan en mag worden ingegaan op de
vraag van inpassing in het bestemmingsplan Soest-Zuid.
Wel kan er, nu het bestemmingsplan onherroepelijk is
geworden, verder worden gesproken, zoals de heer Van
Logtenstein heeft opgemerkt.
De heer VAN POPPELEN: Kunt u dan bij het verzen
den van het besluit ook het advies van de commissie
meesturen?