De VOORZITTER: Dames en heren,1 In principe ben
ik het geheel eens met de woorden van de heer De Wil
de. Wel wijs ik erop dat het hier niet gaat om een zeer
speciaal geval. Een aantal bestemmingsplannen in
Soest dient te worden gewijzigd op het punt van de
bouwstrook enz. Dat is echter een grotere ingreep
dan de heer De Wilde zich nu voorstelt, want het gaat
daarbij niet om deze ene woning die nu aan de orde is
gekomen omdat de heer Carree een bouwvergunning
heeft gevraagd. Wij schieten ook niets op met het ma
ken van een zeer beperkt postzegelplannetje, want er
zijn nog veel meer huizen in Soest waarvoor ongeveer
hetzelfde geldt. Wij hebben dan ook een soort priori
teitenlijst opgesteld die binnenkort aan de commissie
zal worden voorgelegd, maar hebben daarbij al ervaren
dat in de praktijk het maken van plannen langer duurt
dan wordt verwacht in theorie.
Zolang die bestemmingsplannen nog niet zijn herzien,
gaan wij soms eigenlijk ons boekje te buiten, als wij
er zeker van zijn dat de buren het eens zijn met het
bouwplan. Sinds 1 januari 1976 geldt nl. de wet
AROB. Als dus een vergunning wordt gegeven voor
een bouwplan dat in strijd is met het bestemmingsplan,
is er de mogelijkheid om krachtens deze wet in beroep
te gaan en dat beroep wordt dan natuurlijk zeker ge
wonnen. Als de naaste buren het eens zijn met het
bouwplan, kan men er wel van uitgaan dat er geen
AROB-beroep wordt ingesteld, hoewel dat ook nog
kan gebeuren door iemand die bijvoorbeeld vier stra
ten verder woont, maar daarbij is dan niet waarschijn
lijk dat hijgelijk zal krijgen, omdat hij door het bouw
plan niet rechtstreeks in zijn belang wordt getroffen.
De heer DE WILDE: Mevrouw de voorzitter! Ik kan
mij wel voorstellen dat u deze praktische benadering
toepast, juist met het oog op de wet AROB. Ik heb
echter begrepen dat er ook een aantal mensen in dat
rijtje wonen die eigeninitiatief hebben ontplooid en
zónder een bouwvergunning het een en ander aan de
huizen hebben veranderd De heer Carree heeft nu wel
een bouwvergunning gevraagd en die moet nu wor
den afgewezen.
Er is hier toch sprake van een ernstige zaak. Volgens
de beschrijving voldoen de woningen niet meer aan de
huidige eisen en deze man wil daarom iets aan de wo
ning veranderen. Het eerste dat je dan zegt is natuur
lijk dat het bijzonder gelukkig is dat er mensen zijn
die op eigen initiatief iets aan de woning willen verbe
teren, omdat de woning et dringend aan toe is. Is het
dan niet denkbaar dat het college de bewoners van dit
blokje eens bij elkaar roept en hierover spreekt? Als
de andere bewoners hun huizen niet willen verbete
ren, zouden zij toch op z'n minst kunnen toestaan
dat de heer Carree, die bovendien op een hoek woont,
dit wél gaat doen
Daarnaast wijs ik erop dat de overheid het zwaard
niet tevergeefs draagt. De overheid is de hoedster van
het algemeen belang en dat kan ook met zich brengen
dat de overheid langs de wegen die daarvoor open
staan, het algemeen belang tracht te dienen, ook als
er mensen zijn die dat algemeen belang op een andere
manier interpreteren dan de overheid. Hier moet echt
het belang van de volkshuisvesting worden gediend
en dan moet de overheid op de meest actieve manier
handelen. Ik houd overigens tegen dat hier geen spra
ke zou zijn van een postzegelplan; ik zie de heer Van
Poppelen nu wat meewarig glimlachen, maar
De heer VAN POPPELEN: Neen, u hebt het daarin
helemaal mis, mijnheer De Wilde. Ik ben het juist he
lemaal met uw stelling eens. Wel speelt de rechtszeker
heid van de burger hierbij ook een rol en je kunt niet
van de ene dag op de andere een bestemmingsplan wij
zigen. Er wordt natuurlijk heel wat „clandestien" ge
bouwd, maar zolang de buren daarmee instemmen,
moeten wij de mensen met woningverbetering maar
hun gang laten gaan. In ieder geval heb ik dan niet
zulke grote bezwaren.
De heer DE WILDE: Het doet mij genoegen, me
vrouw de voorzitter, dat de heer Van Poppelen het
niet oneens met mij is.
In ieder geval zal ik graag zien dat u het eventueel op
stellen van een postzegelplan nog eens overweegt.
De VOORZITTER: Dames en heren! In principe zijn
wij het eens; dat is duidelijk. Wij zullen nu eerst eens
met de bewoners ter plaatse gaan spreken.
Het voorstel wordt zonder hoofdelijke stemming aan
genomen.
76 Voorstel van de commissie voor de beroepschriften
tot het nemen van een beslissing op een door de heer
G. Verkerk ingesteld beroep tegen de weigering van
een bouwvergunning.
- De heer VAN POPPELEN: Mevrouw de voorzitter!
In punt 8 zegt de commissie voor de beroepschriften
dat naar haar mening uitbreiding mogelijk moet wor
den gemaakt. Vervolgens zegt de commissie:
„Het is de commissie gebleken dat voor het gebied
waarin ook de Eigendomweg 2a valt een voorberei-
dingsbeshiit,;is genomen op 17 november 1977. De
commissie 'wil er dan ook sterk bij burgemeester en
wethouderè op aandringen met toepassing van artikel
19 van de'Wet op de Ruimtelijke Ordening een vergun
ning voor deze uitbreiding af te geven."
Is het college hiertoe bereid en op welke termijn zou
dit kunnen gebeuren?
De VOORZITTER: Op die vraag kan ik nu geen ant
woord geven. Er is alleen nog een voorbereidingsbesluit
genomen en het is tegenwoordig praktisch onmogelijk
om op grond daarvan goedkeuring te verkrijgen voor
een artikel 19-procedure Er zal éérst een ontwerp-be-
stemmingsplan moeten zijn en het plan voor dit ge
bied heeft zeker niet de hoogste prioriteit.
De heer VAN POPPELEN: Kunt u niet zeggen of het
een halfjaar, een jaar of nog langer zal duren?
De VOORZITTER: Neen, dat is niet mogelijk. Overi
gens krijgt de commissie ruimtelijke ordening binnen
kort de prioriteitenlijst ter bespreking.
Het voorstel wordt zonder hoofdelijke stemming aan
genomen.
77 Interpellatie van de heer Visser inzake het artikel
„Het Nieuwe Centrumplan".
De VOORZITTER: Dames en heren! Het huidige
reglement van orde geeft nauwelijks regelingen voor
het houden van een interpellatie. Ik stel u met het oog
hierop voor, de volgende procedure in acht te nemen,
een procedure die ook in andere vertegenwoordigende
lichamen gebruikelijk is. De heer Visser krijgt als
eerste het woord ter toelichting van zijn interpellatie,
waarna van de zijde van het college op de vragen zal
worden geantwoord. Hierna verkrijgt de heer Visser
ten tweede male het woord, waarna ook overige raads
leden het woord kunnen voeren en het college tenslot
te zal antwoorden. Mocht men moties willen indienen,
dan zal dat dus moeten gebeuren na het eerste ant
woord van het college.