De VOORZITTER: Dames en heren! Namens het col
lege van burgemeester en wethouders beantwoord ik de
vragen van de heer Visser als volgt:
1. Burgemeester en wethouders hebben het artikel ge
schreven, zodat de inhoud hen bekend is.
2. Wij hebben de groep Zuidereng-Nee en de Werkgroep
Leefmilieu Soest uitgenodigd voor een gesprek op
5 april. Van belang zijn de volgende passages in ae uit
nodiging:
„Omdat uw groep meer in het bijzonder op dit plan
„heeft gereageerd zouden wij u gaarne de resultaten van
„ons beraad meedelen en u een overzicht van de stand
„van zaken geven." en
„Tot onze spijt zal het gesprek voor 20.30 uur beëin-
„digd moeten zijn. Om 20.30 uur begint nl. een open-
„bare vergadering van de commissie ruimtelijke orde
ning. Indien alsdan duidelijk behoefte bestaat aan
„voortzetting van het overleg kan een nieuwe afspraak
„worden gemaakt."
Deze citaten tonen duidelijk aan, dat wij de intentie
hadden tot een gesprek en tot overleg te komen. De
vertegenwoordigers van de groepen deelden tijdens de
bijeenkomst mee, dat zij uitsluitend wensten te wor
den geïnformeerd. Na het verstrekken van de infor
matie weigerden deze vertegenwoordigers ook een
aanvankelijk oordeel, zelfs over een onderdeel van het
gewijzigde plan te geven. Een voortzetting van het ge
sprek werd niet gevraagd.
3. Wij hebben het ontwerp-bestemmingsplan met het
oog op de persconferentie van 4 april tijdig onder embar
go aan de pers toegezonden; wij kunnen niet met ze
kerheid zeggen of de artikelen tijdens het gesprek met
de groepen op 5 april reeds waren gezet, maar we ne
men dit gaarne aan. Ook de ingezonden brief van Zui
dereng-Nee zal op 5 april - dus vóór het gesprek - reeds
zijn gezet. De zin van deze vragen ontgaat ons; indien
de vertegenwoordigers van de groepen kennis hebben
kunnen nemen van de inhoud van de artikelen in de
pers voordat zij op 5 april werden gezet, kunnen zij
toch niet van het ontwerp-bestemmingsplan met toe
lichting en voorschriften kennis genomen hebben op
een zodanige wijze, dat zij tegelijkertijd nl. ook op
5 april een gefundeerd oordeel aan de zetmachine
konden toevertrouwen.
4. Behalve de pers waren de raadsleden in het bezit
van een exemplaar van het ontwerp-bestemmingsplan.
Bij de toezending werd vermeld dat er nog correcties
en aanvullingen moesten plaatsvinden; bovendien
stond op de stukken het woord „voorlopig" vermeld.
In de brief waarbij deze stukken werden toegezonden
deelden wij mede de twee groepen voor een gesprek te
hebben uitgenodigd.
Op grond van een en ander mogen wij aannemen dat
de stukken niet door een raadslid zijn overhandigd. De
brief van Zuidereng-Nee in de Soester Courant bevat
een aantal feitelijke onjuistheden, zodat wij hieruit mo
gen concluderen, dat het artikel is geschreven zonder
dat van het plan is kennis genomen.
Indien het bewijs wordt geleverd dat de groepen al een
week volledig op de hoogte waren van het nieuwe plan,
hebben wij er geen moeite mee de toevoeging „ook al
kennen wij de inhoud van het plan niet" te schrappen.
5.Wij weten niet waar staat dat iedereen het met het
Centrumplan eens is. Het staat in ieder geval niet in
ons artikel in de krant; wij hebben dit ook niet in
nota's of toelichtingen op plannen vermeld. Wij schre
ven in het bewuste artikel: „Als Zuidereng-Nee zoveel
waarde hecht aan de adviezen van de P.P.D. en de
P.P.C.: waarom vermeldt zij dan niet dat deze instan
ties en alle andere instanties waarmee de gemeente
overleg heeft gepleegd het ermee eens zijn, dat in
Soest een tweede wijkwinkelcentrum op zijn plaats
is? Waarom deze adviezen dan niet aanvaard?
Waarom dan wel achter het Soesterplan staan?
De bedoeling van deze passage is duidelijk. Zuidereng-
Nee verwijt de gemeente de adviezen om het bestuur
lijk centrum aan de Dalweg te vestigen aan de laars te
lappen maar deze groep aanvaardt de uitspraken van
dezelfde instanties inzake het wijkwinkelcentrum niet.
Waarom dan wel de gemeente verwijten niet alle advie
zen integraal over te nemen?
6. Wij hebben geaarzeld deze vraag te beantwoorden,
omdat wij menen dat mensen elkaar niet op deze wijze
toespreken en niet op deze wijze met elkaar omgaan.
Daar de vragensteller ongetwijfeld uit het niet-beant-
woorden van de vraag verkeerde conclusies zal trek
ken, merken wij het volgende op.
Wij hebben reeds meegedeeld met welke bedoeling wij
de actiegroepen voor een gesprek hebben uitgenodigd
en eveneens dat zij op de uitnodiging tot een echt ge
sprek en tot het geven van zelfs een voorlopige mening
over het plan niet wensten in te gaan. Indien men dan
enkele dagen later moet vaststellen dat tijdens de bij
eenkomst het oordeel over het plan er wel was, echter
niet werd meegedeeld maar reeds wel aan de onper
soonlijke zetmachine was toevertrouwd, en indien
dan bovendien uit de in de pers geplaatste pubikatie
blijkt, dat deze enkele aperte onjuistheden bevat, dan
zal ieder weldenkend mens moeten erkennen, dat het
verstandig en juist is hierop te reageren door het plaat
sen van een verklaring in dezelfde krant waarin de in
gezonden brief was opgenomen. Deze verklaring beti
telen als het zich verlagen tot een „ordinaire en bene
den uw waardigheid staande krantendiscussie" is een
miskenning van onze duidelijke bedoeling, nl. het ge
ven van goede en objectieve voorlichting aan de inwo
ners van deze gemeente, die anders een volkomen ver
keerde voorstelling van zaken krijgen voorgeschoteld.
Het zal de vragensteller thans duidelijk zijn dat dit niets
met „angst" of met ons oordeel over de kwaliteit van
het plan te maken heeft.
7. Deze zinsnede houdt een constatering in en is dus
geenszins beledigend; wij menen nog steeds dat deze
constatering juist is.
De vergadering wordt voor enkele minuten geschorst.
Na hervatting der vergadering verleent de voorzitter
het woord aan de heer Visser.
De heer VISSER: Mevrouw de voorzitter! Ik zal uw
antwoorden nog eens goed bestuderen en dan leest u
het binnenkort wel.
De VOORZITTER: Maar dat is natuurlijk niet de re
den om een interpellatie te houden.
De heer VISSER: Nu, ik heb een aantal vragen gesteld
waarop u antwoord hebt gegeven. U zegt bijvoorbeeld
dat u de zin van een aantal vragen ontgaat, dat een en
ander bij de pers lag en dat ook uw eigen plan bij de
pers zal hebben gelegen Wat moet ik daar verder mee?
Als u voorts zegt dat u de zinsnede „ook al kennen wij
de inhoud van het plan niet" wel wilt schrappen, heb
ik toch voldoende aangetoond dat u allerlei dingen hebt
gesuggereerd in uw artikel die gewoon niet waar zijn?
U erkent dat nu en daar heb ik naar gevraagd.
De heer DE WILDE: Mevrouw de voorzitter! Voor
iemand die probeert via een interpellatie de zaken wat