Misschien zult u nu willen zeggen: Wat maakt dat nu
uit? Dan zal ik er een voorbeeld van geven hoe je daar
mede de mist in kunt gaan. Het voorbeeld, dat behal
ve wat de methodiek betreft niet met de huidige pro
blematiek heeft te maken, luidt als volgt:
Tijdens de Franse revolutie wordt aan 600 ter dood
veroordeelden gevraagd of zij de strop dan wel de
guillotine verkiezen. 68,3% verkiest de guillotine. Een
jaar later is er weer een soortgelijk probleem aan de
orde. Ditmaal gaat het om de keuze tussen levenslan
ge gevangenisstraf en de guillotine. En wat beweert nu
ene mijnheer Robespierre? Hij zegt: Vorig jaar heb
ben we nog geënqueteerd en toen verkoos 68,3% de
guillotine. Dus ik heb gelijk en de mensen willen zelf
op een soepele en pijnloze wijze onthoofd worden.
Ik verzoek het college verwijzingen naar de bedoelde
enquete niet meer te willen plegen.
Mevrouw KORTHUIS-ELION: Mijnheer de voorzit
ter! Toen wij de ontwerp-antwoordbrief in onze frac
tie bespraken, hadden wij er eigenlijk geen moeite
mee. Natuurlijk kan het nooit kwaad om, zoals de
heer Oldenboom en anderen hebben gesuggereerd,
met elkaar te praten, want als je door met elkaar te
praten dichter bij elkaar kunt komen en misverstan
den uit de weg kunt ruimen, is dat altijd zinvol. Maar
wij dachten dat dat in dit geval toch niet nodig is, om
dat, zoals het college ook in de antwoordbrief stelt,
in de inspraaknota is gesteld dat per bestemmingsplan
de zaak moet worden bekeken en omdat het college
over het onderhavige bestemmingsplan een duidelijk
advies heeft ingewonnen bij de commissies. Ik meen
dat het best nuttig kan zijn om straks bij alle plannen
of wanneer wij de inspraaknota gaan herzien, wat er
zeker van zal komen, ook contact op te nemen met
de onderhavige werkgroep om haar inzichten daarbij
zo mogelijk te kunnen verwerken, maar met betrek
king tot het praktische punt waarmede wij nu bezig
zijn, zien wij eigenlijk niet de noodzaak van een ge
sprek met de werkgroep, hoewel wij ons er uiteraard
niet tegen zullen verzetten.
De VOORZITTER: Dames en heren' De onderhavige
inspraakzaak is aan de orde geweest in de commissie
ruimtelijke ordening. Daar is het verzoek gedaan om
de zaak ook in de commissie voorlichting en inspraak
aan de orde te stellen. Dit laatste is inderdaad gebeurd.
In de commissie voorlichting en inspraak kwam uit de
bus, dat een ieder, met uitzondering van één lid van
de commissie, het et met elkaar over eens was, dat de
procedure moest worden gevolgd zoals die door het
college was voorgesteld, dat wil zeggen: een verkorte
inspraakprocedure. Het is natuurlijk logisch dat het
college met zo'n advies rekening houdt. En het is
naar ik dacht begrijpelijk, dat wanneer er daarna ook
nog een brief van de Werkgroep Leefmilieu Soest
binnenkomt, het college te dien aanzien rekening
houdt met het advies dat het uit de commissie oor
lichting en inspraak heeft gekregen, in dit geval een
advies dat anders was gericht dan de inhoud van de
brief van de werkgroep doet veronderstellen. Ik heb
dit nu opgemerkt ter verdediging van het feit dat het
college inderdaad heeft gemeend de procedure te moe
ten volgen zoals die in commissies was aanbevolen.
Uit hetgeen een aantal uwer naar voren heeft ge
bracht heb ik begrepen, dat er de voorkeur aan wordt
gegeven dat er toch nog eens een gesprek zal plaats
vinden met de werkgroep. Als de raad in meerderheid
hieraan de voorkeur geeft en de brief nu wordt aange
houden, zal in het college moeten worden bekeken of
en zo ja, hoe het gesprek met de werkgroep zal moe
ten plaatsvinden.
De heer OLDENBOOM: Wij hadden duidelijk het
voorstel om de wethouder van voorlichting en de wet
houder van ruimtelijke ordening gezamenlijk met de
werkgroep te laten praten.
De VOORZITTER: Ja, maar dat is dan een zaak die
ook door mij is verwoord toen ik zei, dat binnen het
college zal worden bekeken hoe het gesprek zal
plaatsvinden. Ik meen dat het de competentie van het
college is om dat te bepalen.
Dames en heren. Ik heb begrepen dat de meerderheid
van de raad wenst dat er een gesprek met de werk
groep plaats vindt Ik zal deze zaak in het college be
spreken. Dit houdt in dat ik u thans moet voorstellen
de brief nu aan te houden. Als dat gebeurt, zal in het
college worden bekeken in hoeverre er een gesprek
met de werkgroep zal plaatsvinden.
Ik heb gemerkt dat sommigen uwer toch wat erg in
details zijn getreden. Ik heb verder begrepen dat de
Franse revolutie daat ook mee te maken zou hebben.
Ik weet niet of in dit kader steeds over revoluties
moet worden gedacht, te meer daar wij op dit mo
ment in Soest niet aan revoluties, maar aan feeste
lijkheden moeten denken. Ik zou dus de Franse re
volutie met de guillotine erbuiten willen houden, om
dat ik dacht dat als wij dat niet doen, de sfeer niet
bepaald zou worden beïnvloed in een richting die
overeenkomt met onze wensen. Ik zou overigens met
de heer Jonker graag nog eens van gedachten wisselen
over de exacte feiten met betrekking tot de Franse re
volutie, want ik heb daaromtrent ook informatie, die
misschien interessant kan zijn voor de heer Jonker.
Ik stel u voor te besluiten dat de brief nu wordt aan
gehouden en dat in het college wordt besproken hoe
een eventueel gesprek met de werkgroep kan worden
georganiseerd.
Hierna wordt zonder hoofdelijke stemming overeen
komstig het voorstel van de voorzitter besloten,
e. Brief d.d. 12 april 1979 van mevrouw H. Huender-
Avis te Soest, waarin onder andere gevraagd wordt om
de aanleg van een abri tegenover Braamhage, met
voorstel te antwoorden overeenkomstig de ter inzage
gelegde ontwerp-brief.
De heer BOLHUIS: Mijnheer de voorzitter! Wij heb
ben op zich zelf geen bezwaar tegen de inhoud van
de ter inzage gelegde ontwerp-brief, ware het niet dat
hierin een zinnetje kennelijk op het laatste moment is
opgenomen waatmede wij wat minder goed uit de voe
ten kunnen, nl.
„Wij zullen eventuele initiatieven ondersteunen."
Wij vragen ons af of je deze zin niet zo zou kunnen
uitleggen, dat elk initiatief dat van particuliere zijde
komt, aanspraak kan maken op ondersteuning van
onze kant, met andere woorden: of wij niet zo ver
gaan, dat wij min of meer een blanco cheque afgeven.
Wij stellen daarom voor om in de aangehaalde zin
tussen de woorden „initiatieven" en „ondersteunen"
de woorden „zo mogelijk" in te voegen.
De VOORZITTER: Dames en heren! Het college
heeft geen moeite met de door de heer Bolhuis voor
gestelde toevoeging. Ik stel u daarom voor te besluiten
overeenkomstig het voorstel van burgemeester en wet
houders, met dien verstande, dat in de antwoordbrief
tussen de woorden „initiatieven" en „ondersteunen"
de woorden „zo mogelijk" worden ingevoegd.