del
110
dat inderdaad elke partij daartoe de gelegenheid zal
krijgen. Alsdan kan daarmede in het kader van het ver
lenen van de hinderwetvergunning rekening worden ge
houden.
Een van de aangevoerde bezwaren betreft stankover
last. Bij het inwinnen van desbetreffende informatie
heeft onze fractie te horen gekregen dat er van het on
derhavige bedrijf geen stankoverlast kan worden ver
wacht. Ik meen dan ook dat de bezwaren maar eens
duidelijk moeten worden onderzocht en dat dat met
name aan de orde komt bij het verlenen van de hinder
wetvergunning, ten aanzien waarvan er stringente
voorwaarden zullen moeten worden gesteld.
Ik meen dat wij als raad thans niet anders kunnen
doen dan instemmen met het voorstel,
In het voorstel staat onder meer:
„het bestemmingsplan maakt de vestiging niet alleen
mogelijk, doch wij zijn zelfs verplicht de bouwvergun
ning te verlenen".
Het zou voor de duidelijkheid voor de burgerij mis
schien goed zijn als het college hierop vanavond even
wat nader inging. Dan zou deze zinsnede misschien
iets beter uit de verf komen,
De heer GOOTE: Mijnheer de voorzitter! Ik heb de
indruk dat wij als gemeentebestuur op de goede weg
zijn. Ik heb verleden week op een vergadering van een
milieuvereniging begrepen dat er een min of meer re
gelmatig overleg is tussen de vereniging en de wet
houder en dat men in dat kader de zaken betreffende
hinderwetvergunningen en daarbij te stellen voorwaar
den in goed overleg met elkaar bespreekt. Gezien dat
goede overleg, vind ik het voorstel toch wat vreemd
en heb ik er wat moeite mee. Ik wil duidelijk voorop
stellen, dat het ook onze fractie volstrekt duidelijk is,
dat een ontheffing als bedoeld in artikel 1 van de Zo
neverordening Hinderwet en het verlenen van een
hinderwetvergunning twee volstrekt gescheiden zaken
zijn en dat wij in dit geval de gevraagde ontheffing
moeten verlenen. Maar ik wil eens in het verleden gra
ven. Ik heb de zaak Lindner erop nagekeken zoals
wij die in deze raad hebben behandeld. Wij hebben in
maart 1977 een uitgebreide discussie gehad. Toen is,
met name van de kant van het C.D.A., eigenlijk de
zelfde vraagstelling aan de orde gesteld. De raad heeft
toen besloten niet om de ontheffing niet te verlenen,
maar om hangende de hinderwetprocedure het voor
stel tot het verlenen van ontheffing aan te houden.
Dat heeft ertoe geleid dat de ontheffing eerst in no
vember is verleend. Het onderhavige bedrijf heeft in
1977 een hinderwetvergunning aangevraagd. Zeer on
langs is er opnieuw een hinderwetvergunning door dit
bedrijf aangevraagd, omdat er zich wijzigingen hebben
voorgedaan in het bouwplan en kennelijk ook in het
geen men wil maken. Op 27 april jl, is er in dat kader
een hoorzitting gehouden. Wat de nieuwe aanvraag
betreft, loopt de procedure dus nog maar betrekkelijk
kort. Het inzicht in terzake te stellen voorwaarden
ontbreekt ons. Er heerst bij ons nog geen duidelijk
heid omtrent bijvoorbeeld de verwerking van nitrocel-
lulose en de daaruit voortvloeiende gevaren voor de
omgeving. Vandaar dat ik er eigenlijk een voorstander
van ben, dat wij het verlenen van de nu voorgestelde
ontheffing enige maanden aanhouden, opdat wij wat
meer zicht krijgen op de hinderwetprocedure. Ik heb
niet de indruk dat wij hiermede enig belang van Sin
clair and Valentine Holland B.V. schaden. In een ver
slag van het bedrijf betreffende een bijeenkomst met
bewoners van 23 oktober 1978 heb ik gelezen, dat dit
bedrijf wacht met de bouw totdat de hinderwetver
gunning zal afkomen. Een en ander op een rijtje zet
tende, zie ik niet in waarom er zo veel spoed betracht
zou dienen te worden met het verlenen van de ge
vraagde ontheffing en zou ik er de voorkeur aan ge
ven de zaak enige maanden uit te stellen
Een vr aag die enkele jaren geleden is gesteld en die mij
als ik de geluiden uit de milieuvereniging hoor, de stuk
ken lees en tot de conclusie kom dat de informatie met
betrekking tot het procédé in het onderhavige bedrijf
niet helemaal juist is geweest, ook nu weer bekruipt, is:
Is de know how bij de dienst die belast is met de uit
voering van de Hinderwet en de desbetreffende contro
le, wel voldoende? Als dit niet het geval is zal ik graag
vernemen of men hierin wil voorzien door het inhuren
van advieskrachten en dergelijke. Bij het doorlezen van
de stukken bekruipt mij enigermate het gevoel dat de
juiste know how niet aanwezig is en dat men niet vol
doende tegenspel kan bieden.
Mevrouw KORTHUIS-ELION: Mijnheer de voorzit
ter! In de commissie ruimtelijke ordening hebben wij
ons op het standpunt gesteld (zoals wij dat ook tijdens
de vorige raadsperiode hebben gedaan ten aanzien van
de eerste hinderwetprocedure), dat wij als raad welis
waar geen stem hebben in de verlening van hinderwet
vergunningen, maar dat wij door het aanhouden van
het onderhavige voorstel inzake het verlenen van de
gevraagde ontheffing terzake toch een zekere zeggen
schap kunnen krijgen en dat wij eerst meer zicht op de
hinderwetprocedure willen hebben alvorens de onthef
fing te verlenen. Daarna hebben wij ons grondig verder
in de materie verdiept. Wij zijn toen tot de conclusie
gekomen, dat het een zeer oneigenlijke zaak is. Als je
de zaken niet in de emotionele sfeer, maar in de zake
lijke sfeer op een rijtje zet, dan zie je dat er sprake is
van twee verschillende zaken, datje enerzijds de hin
derwetvergunning hebt die de voorwaarden stelt waar
onder een bepaald procédé mag worden ontwikkeld en
datje anderzijds de Zonevetordening Hinderwet hebt
die een zuiver planologische maatregel is Bij dit laatste
zou ik zelfs durven zeggen dat de hele Zoneverorde
ning Hinderwet waarschijnlijk juridisch niet eens een
houdbare zaak is, aangezien ze is gebaseerd op het in
middels ingetrokken artikel 5 van de Wet op de Ruim
telijke Ordening. Ik maak mij sterk dat als iemand een
procedure zou beginnen tegen een eventuele weigering
van een gevraagde ontheffing als bedoeld in artikel 1
van deze verordening, wij nog niet eens zo sterk zou
den staan.
De Zoneverordening Hinderwet zegt dat als ontheffing
wordt gevraagd met betrekking tot een bestemming die
overeenkomt met de in het betrokken bestemmings
plan neergelegde bestemming, wij de ontheffing niet
kunnen weigeren. In het onderhavige geval heeft het
college, gegeven de bestemming waarover het gaat, ge
lijk met zijn in het voorstel opgenomen opmerking,
dat er geen juridische gronden zijn aan te voeren om
het verzoek om ontheffing niet in te willigen. Met an
dere woorden: de aanvrager heeft recht op de ge
vraagde ontheffing en er zou sprake zijn van oneigen
lijk gebruik als wij de ontheffing niet zouden toestaan.
Hierbij komt nog het door het college genoemde argu
ment dat de AROB-procedure die onmiddellijk na het
nemen van de voorgestelde beslissing kan volgen (en
waarschijnlijk inderdaad zal volgen) zou worden ver
traagd als er vanavond niet werd beslist.
Met het oog op het voorgaande zouden wij willen mee
gaan met het voorstel. Wij zijn evenwel niet geheel ge-
vra,
del
avo
wo
wei
een
vee
aan
Vel
der
in
onr
nin
wij
mii
De
nin
wij
dat
Ko
hee
ten
ve
wij