het college niet zou verhouden met de term „stelstel- matige bebouwing". Ik kan wel meevoelen met de op vatting van de commissie dat deze term nu niet een zeer strakke definitie is. Ik heb wel een concrete vraag aan het college. Er is voor het gebied in kwestie een voorbereidingsbesluit genomen. Denkt het college dat de onderhavige garage zal worden ingepast in het des betreffende bestemmingsplan dat wordt voorbereid? Wethouder MENNE: Mevrouw de voorzitter! Op de vraag van de heer Goote kan ik concreet antwoorden: Dat is inderdaad de bedoeling. De onderhavige garage past op dit moment heel wel in de betrokken omgeving, waar een evolutie heeft plaats gehad. Ook in dit geval hebben wij weer te maken met een oud bestemmings plan dat niet meer geheel actueel is. De commissie voor de beroepschriften stelt voor een nieuw bouwplan te laten indienen. Wij kunnen, gezien de totaliteit, ons daarin vinden. Het nieuwe plan moet natuurlijk wel opnieuw getoetst worden aan brandveiligheidsvoor schriften en de bouwverordening. Het voorstel wordt zonder hoofdelijke stemming aan genomen. c. de heer J.A. de Rijk. De heer VAN LOGTENSTEIN: Mevrouw de voorzit ter! Wij hebben in dit geval uitdrukkelijk en werkelijk te maken met geschiedenis. Het is voor de commissie voor de beroepschriften een heel nare zaak steeds weer te worden geconfronteerd met bestemmingsplan nen die zijn opgesteld in 1949 en sindsdien geen ver anderingen hebben ondergaan. In wezen gaan de vier beroepschriften waarover het in de voorstellen 13.a tot en met 13.d gaat, qua teneur in dezelfde richting. Het is voor het eerst in onze geschiedenis, dat het me rendeel van onze voorstellen afwijkt van de besluiten van burgemeester en wethouders. Daar is een uitdruk kelijke redenering voor. Die redenering is te vinden in het feit dat wij in de gemeente Soest niet op tijd zijn met het aanpassen van bestemmingsplannen. Dat houdt in dat de inhoud van daarbij behorende be schrijvingen niet meer geldend is ofte wel niet volle dig duidelijk is. Er kan dus op vele fronten van wor den afgeweken. In het onderhavige geval van de heer De Rijk hebben wij het daar ook uitdrukkelijk over. Op pagina 1 van het voorstel van de commissie voor de beroepschriften staat onder meer: „Burgemeester en wethouders hebben hun besluit doen steunen op de volgende overwegingen: overwegende dat het bouwplan wordt uitgevoerd binnen het bestemmingsplan .Uitbreidingsplan, rege lende de bestemming in hoofdzaak van gronden, gele gen ten noorden van de spoorweg Utrecht-Amersfoort', krachtens welk plan de grond voorshands bestemd is voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf, alsmede voor bebouwing in verband staande met deze bestem ming, met dien verstande, dat alleen mogen worden opgericht stallen en schuren, benevens vrijstaande een gezinshuizen' Het advies van de commissie voor de beroepschriften is hiermede formeel in overeenstemming te brengen. Burgemeester en wethouders hebben de plicht om een bouwvergunning af te geven. Dat houdt in dat de burger die een bouwvergunning aanvraagt, het recht heeft om zo'n vergunning te ontvangen. Dat is in de onderhavige situatie wel heel erg bepalend, omdat als burgemeester en wethouders een vergunning weigeren, zij terzake een motivering geven. Welnu, in dit geval komt de overweging op grond waarvan burgemeester en wethouders de gevraagde vergunning hebben gewei gerd, er overwegend op neer, dat de betrokkene vol gens het advies van de hoofdingenieur-directeur van de landinrichting geen agrariër is. De hoofdingenieur directeur heeft gezegd dat hetgeen de heer De Rijk doet, overwegend een hobby matig karakter heeft. De heer De Rijk heeft ons ervan kunnen overtuigen dat het tegendeel waar is. Hetgeen hij doet heeft helemaal geen hobbymatig karakter. Hij heeft een bedrijf in Nun- speet, hij heeft hier een stuk grond met de bijbehoren de woning gekocht en wil deze grond gebruiken bin nen het kader van zijn zakelijke bezigheid in de vorm van het fokken van renpaarden en dergelijke. Het eni ge dat wij als reële weigeringsgrond hebben kunnen vinden, is, dat de man niet agrariër zou zijn. Wij vin den evenwel datje iemand die een dagtaak heeft aan het fokken van paarden en geen andere inkomsten heeft dan die welke hij uit het f okken van paarden verkrijgt, mag aanmerken als agrariër. Hierover was er op de zitting van de commissie voor de beroepschrif ten ook met de vertegenwoordiger van het college geen misverstand meer; er bestond toen uitdrukkelijk overeenstemming over, dat iemand die paarden fokt en naast de inkomsten die hij daaruit verwerft, geen andere inkomsten heeft, kan worden aangemerkt als agrariër. Dat is de basis van ons advies. De heer BEIJEN: Mevrouw de voorzitter! Uit een uit spraak van de Raad van State is af te leiden dat ook de Raad van State van mening is dat iemand die paar den fokt, een agrarisch bedrijf uitoefent. De heer VAN POPPELEN: Mevrouw de voorzitter! De commissie voor de beroepschriften heeft de zaak benaderd volgens de letter van de wet. Ik wil de zaak benaderen volgens de geest van de wet. De heer De Rijk zegt dat hij een reeel agrarisch bedrijf heeft. Ik heb daar duidelijk mijn twijfels over. Ik vind dat het beschikken over grond voor agrarisch gebruik iets ge heel anders is dan het stichten van gebouwen op die grond. In het onderhavige geval wil ik wat dat betreft duidelijk een steunpunt vinden in het advies van de hoofdingenieur-directeur van de landinrichting, die za ken als de onderhavige niet alleen landbouwkundig, maar vanuit verschillende disciplines, zowel met het oog op het milieu en het landschap als met het oog op het bedrijf in kwestie als zodanig, bekijkt. Ik hecht in dit geval veel waarde aan de uitspraak van de hoofdin genieur-directeur van de landinrichting, die duidelijk stelt, dat het hier geen landbouwbedrijf betreft. Deze stelling is juist. Betrokkene stelt in zijn verweerschrift nl. dat hij zijn bedrijf in Nunspeet heeft. Daarnaast heeft hij grond in Soest waarop hij paarden mag wei den. De aangehaalde argumentatie betreffende abortus vind ik waanzinnig. Men stelle zich eens voor dat de ge meenteraad van Soest op die onzin inging! Wij hebben in Soest ongeveer tachtig veehouderijbedrijven. Deze bedrijven hebben gemiddeld ongeveer veertig koeien ofte wel in totaal ongeveer 3000 koeien. Als de eige naars van deze bedrijven er dezelfde redenatie op na zouden houden als die welke de heer De Rijk naar vo ren heeft gebracht en wij daarop zouden ingaan, zou er een motief kunnen worden gevonden om bij 3000 burgerwoningen een koe te plaatsen ter voorkoming van het virus abortus. Het is je reinste waanzin. Hierbij wijs ik er bovendien op dat niet door veulens, maar door drachtige merries wordt besmet. De heer De Rijk zegt dat hij druk is met het verzor gen van paarden. Ik meen dat hij een stuk of vijftien paarden heeft. Die paarden heeft hij volgens eigen zeggen verspreid staan over geheel Nederland. Als die paarden drie keer per dag moeten worden gevoerd, heeft hij het druk met rijden en heeft hij geen tijd meer over om te voeren. Het is dus gewoon waanzin. Ik maak ook bezwaar tegen het precedent dat zou worden geschapen bij aanneming van het voorstel van de commissie voor de beroepschriften. Als wij dit voor stel aannemen, de heer De Rijk de door hem gewenste

Historische kranten - Archief Eemland

Notulen Raad Soest | 1979 | | pagina 183