Bovendien heeft het college in de raadsvergadering van 19 oktober 1978 inderdaad verwachtingen gewekt met de uitdrukkelijke mededeling dat het overgangs recht nog de mogelijkheid bood om een of meer schu ren gedeeltelijk te vernieuwen of te verbouwen. In het algemeen gesproken is de mening van Progres sief Soest, dat het college bouwaanvragen in de regel best wat positiever zou kunnen benaderen, wat met de onderhavige affaire nog eens goed is bevestigd. Wij dringen er bij het college op aan voortaan niet eerst zich zelf, maar de aanvrager het voordeel van de twijfel te geven. Dat bespaart de commissie voor de beroep schriften onnodig corrigeerwerk en het geeft de burger meer vertrouwen in het gemeentebestuur. De heer GOOTE: Mevrouw de voorzitter! Ik kan kort zijn over het onderhavige voorstel, want het lijkt mij dat wij tot herhaling van zetten zullen komen met betrekking tot voorstel 13.a. Ten aanzien van voorstel 13.a heb ik betoogd dat wij ons binnen de termen van het gedeeltelijk vernieuwen kunnen vinden en dat be tekent automatisch, dat dit ook geldt met betrekking tot het nu aan de orde zijnde voorste], ten aanzien waarvan de problematiek van het gedeeltelijk ver nieuwen en het geheel vernieuwen niet anders ligt. On ze fractie gaat ook in dit geval mee met het voorstel van de commissie voor de beroepschriften. Er is een misverstand over welk bestemmingsplan het nu betreft. Op pagina 1 van het voorstel staat in de overwegingen waarop burgemeester en wethouders hun besluit tot het weigeren van de vergunning doen steunen, „dat het bouwplan wordt uitgevoerd binnen het bestemmingsplan Soestdijk-'t Hart", terwijl op pa gina 2 in het advies van de commissie staat: „De commissie heeft geconstateerd dat van toepassing is het geldende bestemmingsplan „Landelijk Gebied"." De vraag is nu: Welk bestemmingsplan betreft het hier? De heer EBBERS: Mevrouw de voorzitter' Ik heb ken nis genomen van de in de schriftelijke reactie van het college aangehaalde uitspraak van de Raad van State van 31 oktober 1977 betreffende gedeeltelijke vernieuwing. Ik heb altijd moeite met de term „gedeeltelijke ver nieuwing". Wij hebben hier in het verleden nl. de no dige tol betaald voor het gedeeltelijk vernieuwen, in het kader waarvan er wel eens complete bungalows zijn ge bouwd. Wanneer hier de vraag rijst of iets wel of niet kan, vind ik dat de juridische weg moet worden geko zen. Ik ben tegen het voorstel van de commissie voor de beroepschriften. Laat men de zaak maar aanhangig maken in het kader van de Wet AROB. Wethouder MENNE: Mevrouw de voorzitter! Ik sluit mij aan bij de woorden van de heer Ebbers. De kern vraag in dezen is of de aanvraag nieuwbouw dan wel vernieuwbouw betreft. Het college vindt dat, gezien de concrete tekeningen, hier sprake is van nieuwbouw. En ik ben het er met de heer Ebbers over eens, dat er op dit punt maar eens echt duidelijkheid moet komen. Vandaar dat wij ons voorstel gestand doen. De VOORZITTER: Dames en heren' Ik meen dat de heer Nuijten de gang van zaken toch eigenlijk echt niet goed begrijpt. Wanneer wij een bouwvergunning wei geren, heeft natuurlijk iedere burger het recht om daar van in beroep te komen bij de raad. De commissie voor de beroepschriften maakt naar aanleiding van ingestel de beroepen voorstellen aan de raad, De ene keer vindt het college in zo'n voorstel aanleiding om een tegen- nota te schrijven, teneinde zijn standpunt te verduide lijken. Een andere keer meent het college dat zijn standpunt zo duidelijk was, dat er geen extra tekst aan behoeft te worden toegevoegd. Ik begrijp niet wat voor moeite de heer Nuijten ermede heeft, dat wij de ene keer wel en de andere keer niet schriftelijk reage ren. Naar aanleiding van de opmerking van de heer Nuijten dat wij de burgers niet ter wille willen zijn wijs ik er op, dat wij hebben te proberen de bestemmingsplan nen naar de letter toe te passen. Wij geven direct toe, dat een groot aantal oude bestemmingsplannen in Soest (evenals in heel veel andere gemeenten) nog niet zijn aangepast, doordat wij al werk genoeg heb ben gehad met de nieuwe bestemmingsplannen. Bij zulke plannen proberen wij soms een oplossing te vinden bijvoorbeeld met betrekking tot garages Het is niet zo dat wij de burgers niet graag ter wille zouden willen zijn. Integendeel. Als de heer Nuijten het an ders zegt, moet hij dat ook maar bewijzen. Maar wij zullen ons wel De heer EBBERS: Het is heel simpel, mevrouw de voorzitter. De heer Nuijten behoeft slechts het statis tisch jaarboek van de gemeente na te slaan om te zien hoeveel bouwvergunningen er aangevraagd zijn, hoeveel er verleend zijn en hoeveel er geweigerd zijn. En dan kan hij ook nog controleren hoeveel bezwaar schriften er ingediend zijn. De VOORZITTER: Ik hoef niets meer te zeggen, da mes en heren, want ik kan het niet duidelijker zeg gen dan de heer Ebbers het nu heeft gezegd. Daaruit zal inderdaad te concluderen zijn, dat wij proberen de burger ter wille te zijn, maar dat wij wel de voor schriften van de bestemmingsplannen moeten uitvoe ren, teneinde geen rechtsongelijkheid te krijgen. De heer VERHEUS: Mevrouw de voorzitterDe heer Nuijten heeft min of meer gesuggereerd, dat er wat burgers onkundig zouden kunnen zijn van het bestaan van de commissie voor de beroepschriften. Maat is het niet zo, dat bij weigering van een bouwvergunning door burgemeester en wethouders betrokkenen wor den geattendeerd op de beroepsmogelijkheid? De VOORZITTER: Ja. Bij elke weigering wordt ge- woo n precies vermeld waar en hoe men in beroep kan gaan. Maar ja, als de heer Nuijten dat allemaal niet weet, kan ik er ook niets aan doen. De heer GOOTE: Mevrouw de voorzitterIk zit nog met de vraag welk bestemmingsplan het hier betreft. De heer NUIJTEN: Mevrouw de voorzitter1 Wethou der Menne is van mening dat het in dit geval niet om vernieuwbouw, maar om nieuwbouw gaat Ik begrijp uit het standpunt van de commissie voor de beroep schriften duidelijk, dat zij nu juist vindt, dat et eerder van vernieuwbouw sprake is en in dat geval moetje toch echt wel spreken van gedeeltelijk vernieuwen. Wat dat betreft verandert er dus niets aan de hele si tuatie. Ik zou het bijzonder op prijs stellen als het college in alle gevallen waarin de commissie voor de beroep schriften een advies uitbrengt dat afwijkt van het standpunt van het college, daarop reageert, al was het alleen maar om de raad een stuk meningsvorming ge makkelijker te maken. De VOORZITTER: Maar dat kan de raad zelf nog wel hoor. Als het stuk van het college betreffende een weigering zo is, dat wij in de advisering van de com missie voor de beroepschriften geen aanleiding vinden om nog een stuk te produceren, doen wij het echt niet. Wij hebben werk genoeg.

Historische kranten - Archief Eemland

Notulen Raad Soest | 1979 | | pagina 186