men bij ons streven om meer burgers bij het bestuur van de gemeente te betrekken. Overigens moeten wij niet uit het oog verliezen, dat ook de stichtingsvorm de mogelijkheid biedt om deskundige en/of geïnteres seerde burgers bij het bestuur te betrekken. Ik ben het eens met het gestelde op bladzijde 2 van de notitie, dat de wetgever de voorkeur geeft aan een pu bliekrechtelijke organisatievorm boven een privaat rechtelijke organisatievorm; artikel 234 is op dit punt duidelijk. Toch betekent dat mijns inziens niet, dat de wetgever de privaatrechtelijke organisatievorm uit den boze acht. Integendeel: als dat zo zou zijn, zou hij de privaatrechtelijke vorm verboden hebben. De wetge ver spreekt dus een voorkeur uit, maar hij laat aan de gemeenteraden over welke organisatievorm zij in con- creto het meest wenselijk achten. Naar onze mening zullen wij telkenmale in een concreet geval - en dus niet via een algemene uitspraak - moeten bezien aan welke organisatievorm de voorkeur dient te worden gegeven. In het algemeen wordt van de stichtingsvorm op nogal uiteenlopende wijzen gebruik gemaakt door de gemeentebesturen; de stichtingen vervullen dan ook een belangrijke taak. Ik ben eens in de literatuur tegengekomen dat door gemeenten niet minder dan rond 500 stichtingen in het leven zijn geroepen;in al deze gevallen werd dus de voorkeur gegeven aan een privaatrechtelijke organisatievorm. Als je er voor bent - zoals onze fractie - om de voor- en nadelen van een bepaalde organisatievorm voor elk concreet geval af te wegen, kun je de tweede conclu sie op bladzijde 13 van de notitie niet zonder meer aanvaarden. Bovendien spreekt de motivering van de conclusie "uit het oogpunt van eenheid van beleid" ons eigenlijk niet aan. Wat is eenheid van beleid? Het doet ons sterk denken aan eenheidsworst die ons wordt voorgeschoteld. En daarvoor passen wij. De wetgever geeft ons vrijheid om een en ander zelf te regelen. Door die tweede conclusie zijn wij echter bij voorbaat al beperkt in onze mogelijkheden. Wij wil len in concrete gevallen in vrijheid beslissen of wij aan een privaatrechtelijke of aan een publiekrechtelijke organisatievorm de voorkeur moeten geven, waarbij de door ons opgedane ervaring een duchtig woordje mee zal spreken. Langs deze weg kan de raad, gelet op alle omstandigheden, in concrete gevallen een passen de beslissing nemen. Met de overige conclusie op bladzijde 13 hebben wij minder moeite. Met name zijn wij er voor dat de raadsleden die lid zijn van een bestuur - zowel van een stichting als van een andere rechtsvorm - aan het gemeentebestuur ver antwoording schuldig zullen zijn voor hun functione ren in dat bestuur. Met belangstelling zien wij een daartoe strekkend voorstel tegemoet. Tenslotte een opmerking over de laatste conclusie op bladzijde 13. Voor mijn gevoel komt die conclusie wat uit de lucht vallen. Ik heb weliswaar het idee dat ik de intentie ervan aanvoel, maar ik heb in de notitie niets kunnen vinden waarop de conclusie is gestoeld. Wat is nu de strekking en de omvang van de conclu sie? In de gemeentewet worden de voor raadsleden verboden handelingen opgenoemd. Maken wethou ders/raadsleden zich volgens de laatste conclusie schuldig aan een verboden handeling, als zij in bestu ren zitten van niet door de gemeente opgerichte stich tingen e.d.? Dat kan toch niet? Het zijn toch de kies gerechtigden die binnen de grenzen van de wet bij een verkiezing bepalen wie er voor de komende raadsperi ode raadslid wordt. Welke juridische middelen heeft de gemeente om bepaalde maatregelen te nemen, als blijkt dat een raadslid lid is van een door de gemeente gesubsidieerde stichting of andere instelling? Toch geen enkel? Of is het de bedoeling dat in een dergelijk geval de subsidie wordt ingetrokken, waardoor misschien het werk van de betrokken stichting of andere instelling onmogelijk wordt gemaakt? Ik kan mij haast niet voorstellen dat de conclusie juist is. Bovendien: wat valt er nu eigenlijk onder het begrip "gesubsidieerde stichting"? Vallen daaronder ook stichtingen die indi rect subsidie ontvangen - bij voorbeeld in de vorm van het gebruik van een gemeentelijke lokaliteit - of stich tingen die geld krijgen uit de zogenaamde kermispot Of vallen die niet onder het begrip "door de gemeente gesubsidieerde instellingen"? Daar kun je natuurlijk over twisten. Je zou je trouwens kunnen afvragen of het niet wat vreemd wordt als gemeenteambtenaren via de kermispot uitmaken of een stichting subsidie krijgt, wat dan tot gevolg zou hebben dat raadsleden die te vens bestuurslid zijn van die stichting, hun bestuurs lidmaatschap moeten beëindigen. Bovendien: u spreekt van "stichtingen e.d,". Wat valt er precies onder de letters "e.d."? De heer VISSER: Mevrouw de voorzitter! Ook wij zijn blij met dit voortreffelijke stuk. Maar wanneer dit stuk blijft steken in een met betrekking tot de derde conclusie toegezegd voorstel omtrent de verantwoor dingsplicht, is het stuk toch een beetje voor niets ge schreven. Want wat doet u dan met de andere conclu sies? Over de laatste conclusie heeft de heer Bolhuis gesproken; naar de beantwoording van zijn vragen ben ik erg benieuwd. Maar ook de tweede conclusie heeft onze belangstelling. Daarin zegt u, heel vaag, dat de bestaande door de gemeente opgerichte stichtingen "zouden moeten worden omgezet in een publiekrech telijke rechtsvorm". Hoe denkt u dat in een voorstel hard te maken? U hebt dat al een keer geprobeerd. Toen viel dat allemaal verkeerd bij sommige partijen. Gaat u dit nog eens proberen? Hoe denken de be doelde partijen hierover, als zij de tweede conclu sie in de notitie aanvaarden, terwijl zij straks een voorstel daaromtrent misschien niet aanvaarden? Ik ben erg nieuwschierig naar de mening op dit punt van de grote partijen in de raad. De heer GOOTE: Mevrouw de voorzitter! Het college heeft in de notitie een heldere uiteenzetting gegeven van een tweetal problemen waarmee wij al jaren wors telen. Het ene probleem betreft de vraag in welke ju ridische vorm - een publiekrechtelijke of een privaat rechtelijke - bepaalde activiteiten van de overheid ge goten moeten worden. Het andere probleem betreft de vaak dualistische positie van wethouders/raads leden in de besturen van stichtingen. Naar ons gevoel zit er toch een principieel kantje aan de zaak. De activiteiten die in overwegende mate "des overheids" zijn, zijn ons inziens beter in een publiek rechtelijke vorm te organiseren dan in een privaat - rachtelijke vorm - dit is bijvoorbeeld het geval bij de activiteiten die betrekking hebben op de sport. Ons standpunt is daarover altijd heel duidelijk geweest. Vanuit dit standpunt onderschrijven wij dus volledig de eerste twee conclusies in de notitie. Wij gaan er van uit dat, wanneer de meerderheid van de raad dit standpunt zou delen, het college daar de consequen ties uit trekt. Dat lijkt mij een volstrekt logische gang van zaken. 195

Historische kranten - Archief Eemland

Notulen Raad Soest | 1979 | | pagina 246