Wat die toepassing van de VVT betreft, kom ik eerst
tot een vraag. Blijkens het periodiek overzicht van het
derde kwartaal 1979 van het Samenwerkingsorgaan
Eemland heeft op 24 augustus jl. een gesprek plaats
gevonden over de toepassing van de VVT tussen gede
puteerde staten, vertegenwoordigd door de gedepu
teerde Schapenk, en een delegatie van het dagelijks
bestuur van Eemland. Was u daarbij en kunt u daar
over nadere mededelingen doen? Dit periodiek over
zicht vermeldt verder:
„Inmiddels heeft een nadere uitwerking en verfij
ning van de VVT plaatsgevonden."
Kunt u ook hierover nadere mededelingen doen? Is
die nadere uitwerking en verfijning nog van belang
voor ons beroepschrift?
Sprekende over de VVT moet ik er volledigheidshalve
op wijzen dat de VVT een nieuwbouwregeling be
treft. Woningen die vrijkomen door verhuizing of door
overlijden, vallen buiten de VVT. Die woningen kun
nen dus binnen de eigen gemeentelijke inschrijvings
criteria worden toegewezen. De VVT is niet bedoeld
voor de woonruimteverdeling, maar voor de ruimtever
deling. Dat onderscheid dient men toch wel in de ga
ten te houden en dat gebeurt in het concept-bezwaar
schrift onvoldoende. Ligt eigenlijk niet de noodzaak
om aan te tonen dat woningbouw in een bestem
mingsplan voldoet aan de eigen behoefte, niet in de
zelfde lijn als in een ander geval de noodzaak moeten
aantonen van aanleg of uitbreiding van industrieterrei
nen? Ik stel de vraag maar.
Ik kom vervolgens aan het concept-beroepschrift. De
bedoeling is dat wij ons beroep winnen. Dan moet ons
beroep dus aan hoge eisen voldoen. Voldoet het hier
aan, bevat het beroepschrift geen tegenstrijdigheden,
kunnen wij alles wel onderschrijven? Na het voren
staande zult u begrijpen dat hierover bij ons twijfels
leven. Ik wil die aan de hand van het concept nader
illustreren.
Op blz. 1 voegt u onze brief van 28 september 1977
in het beroepschrift in. In die brief wordt de VVT niet
verworpen, zoals in het concept-beroepschrift dat ons
nu ter vaststelling wordt aangeboden, wel gebeurt. In
die brief worden bezwaren geuit tegen de wijze waarop
de eigen woningbehoefte moet worden aangetoond en
wordt voorts verklaard - dat is voor mij de klap op de
vuurpijl - dat er geen bezwaar tegen bestaat dat voor
het dorp Soesterberg de VVT van toepassing is ver
klaard. Wat zegt u nu, of uw opvolger, of de porte
feuillehouder, wanneer hij voor de Raad van State
staat voor de behandeling van dit beroepschrift en een
lid van dat college wijst op de passages in deze brief
en op andere tegenstrijdige passages in het beroep
schrift? Wat zegt de vertegenwoordiger van de ge
meente Soest dan als door de Raad van State wordt
gesteld dat het standpunt van de gemeente zacht ge
zegd inconsistent is? Kan men stellen dat een toetsings
criterium bij de goedkeuring van bestemmingsplannen
een aanvullende regeling op de woonruimtewet is? De
provincie bemoeit zich - terecht, uit planologische
overwegingen - wel met nieuwbouw, maar toch niet
wezenlijk met de verdeling van de woonruimte?
Ik kom vervolgens aan een K.B. van 2 juli jl., een uit
spraak die handelt over het bestemmingsplan Eemdal
in de gemeente Baarn. Uit de uitspraak kan ik alleen
maar misschien - het blijft wat twijfelachtig - succes
voor ons beroepschrift verwachten indien wij daarin
duidelijk stellen dat het ook ons, evenals gedeputeer
de staten, uitsluitend gaat om de voorziening in eigen
woningbehoefte. In dat K.B. heeft de Kroon nl. duide
lijk uitgesproken dat men uitsluitend de voorziening
in de eigen woningbehoefte accepteert. Dat betekent
dat wij nu geen beroep moeten instellen tegen het
streekplan, zoals in het concept gebeurt. Dat moeten
wij dus niet bestrijden, maar wel de wijze waarop de
VVT wordt toegepast. Wij moeten wel betwisten dat
uitputtende lijsten etc. door de provincie worden ge-
eist. Wij moeten de uitwerking van de VVT aanvech
ten, maar niet betwisten dat door ons op de een of an
dere wijze moet worden aangetoond dat het onderha
vige bestemmingsplan daadwerkelijk voorziet in onze
eigen woningbehoefte. Dat aantonen vindt niet plaats,
zo stellen gedeputeerde staten en wat zetten wij daar
in ons beroepschrift tegenover? Dat is de kwestie. Ons
antwoord daarop is wel lang, maar naar mijn gevoe
len niet steeds to the point, niet altijd consistent en
daardoor niet overtuigend. Ik zie dan nog maar af van
de toon in het voorliggende concept.
Daarnaast wil ik nog terloops enkele kleinigheden op
merken. In punt 6 van het beroepschrift (blz. 9)
wordt naar mijn gevoelen de indruk gewekt dat finan
ciële overwegingen in Soest het planologisch beleid
bepalen. In punt 5 op blz. 11 wordt enerzijds gesteld
dat de onthouding van de goedkeuring is gebaseerd
op bevoegdheden waarvan het bestaan wordt ont
kend, terwijl in dezelfde zin wordt gesteld dat deze
bevoegdheden worden overschreden. Hoe kan nu een
bevoegdheid worden overschreden waarvan het be
staan wordt ontkend?
Resumerend, mevrouw de voorzitter, meen ik dat wel
in beroep moet worden gegaan, maar met een anders
luidend beroepschrift.
De heer GOOTEMevrouw de voorzitter! De eerste
vraag die rijst bij dit beroepschrift is inderdaad of de
raad al dan niet in beroep moet gaan in deze zaak.
Naar onze mening moet die vraag bevestigend beant
woord worden. Dat lijkt mij ook consistent, in ieder
geval consistent met hetgeen wij met betrekking tot
de VVT naar voren hebben gebracht in de raadsverga
dering van september 1977. Toen is hier een be
zwaarschrift behandeld tegen het streekplan Utrecht-
Oost en bij die gelegenheid zijn bezwaren geuit tegen
de toepassing door gedeputeerde staten van de VVT.
Toen zijn daar argumenten naar voren gebracht in ons
bezwaarschrift die wij nu ook kunnen terugvinden in
het voorliggende beroepschrift.
De grondgedachte van de VVT verwerpen wij niet.
Deze grondgedachte komt ook in het streekplan
Utrecht-Oost tot uitdrukking en deze is: Bouwen
voor de eigen behoefte. Dat geldt althans voor Soest
en nog een aantal andere gemeenten, terwijl sommige
gemeenten groeitaken krijgen aangemeten, met als
doel het beschermen van de open ruimte en het tegen
gaan van suburbanisatie. Dat is de kern van de zaak
en dit hadden wij onzes inziens ook voor ogen toen
wij bijvoorbeeld in september 1978 een aantal punten
opstelden voor het beleidsprogramma, onderschreven
door alle fracties. Toen is niet ter sprake gekomen de
wijze van toepassing van de VVT.
De vraag die zich nu voordoet is of wij ons in het be
roepschrift alleen moeten richten op de toepassing van
de VVT, of ook de kern van de VVT moeten aan
vechten. Ik vind dat een uiterst moeilijk te beantwoor
den vraag, omdat mijns inziens deze twee zaken
nauwelijks meer uit elkaar te halen zijn. De grondge
dachte is er nog wel, maar zoals de VVT verder in cir
culaires is toegelicht, is er nauwelijks meer een schei-