mei 1980
kent de bedoelingen daarmee; het college doet er alles aan een en ander
vaart te geven. Ik onderstreep de Groningse woorden van mevrouw Allard:
Niet zeuren maar doen.
Met de doelstelling ten aanzien van het verkeer - vlot en veilig ten
behoeve van een goed leefmilieu - ben ik het op zichzelf uiteraard
eens. Het verkeer is een middel, maar het moet wel tót zijn recht kun
nen komen. Zonder dat middel komt een goed leef- en woonmilieu niet tot
zijn recht. Wij zullen daarover verder spreken, wanneer wij de uit
gangspuntennota inzake het verkeer zullen behandelen. De eerste concep
ten daarvan zijn in het college reeds aan de orde geweest en zullen nog
verder moeten worden besproken.
Wethouder PLOMP; Mijnheer de voorzitter. Allereerst zal ik antwoorden
op de vraag van de heer Van Poppelen met betrekking tot bladzijde 39,
punt h van het beleidsplan. Op die bladzijde wordt gesteld dat activi
teiten en middelen moeten worden opgevoerd voor de aanleg van een
fietspad van Soesterberg naar Soestduinen ad f. 125.000,In plaats
daarvan stelt de heer Van Poppelen voor de verbetering van de fietspa
den in de bossen. De heer Van Poppelen heeft deze opvatting ook in de
commissie openbare werken naar voren gebracht. Over die discussie zal
mijn collega van openbare werken aanstonds meer zeggen.
De suggestie van de heer Van Poppelen is ook in een vergadering van de
commissie recreatie en bosbeheer aan de orde gekomen. Daarbij is echter
niet begrepen dat werd bedoeld deze passage ook in het beleidsplan op
te nemen. Wel is toen gezegd dat uit de normale onderhoudsbegroting de
verbetering van de fietspaden in de bossen kan worden bekostigd. Het
kan dus gebeuren. Wij hebben daarom geconcludeerd dat het niet nodig
was dit nog eens extra in het beleidsplan op te nemen; dat kwam ons
overbodig voor. Bovendien vonden de aanwezige leden van de commissie
recreatie en bosbeheer dit punt niet zodanig urgent dat het college
daaruit de conclusie zou moeten trekken dat het de zinsnede toch in het
beleidsplan zou moeten opnemen.
De heer Visser heeft gevraagd naar de stand van zaken met betrekking
tot de Wet Openbaarheid van Bestuur. Ik kan meedelen dat met betrekking
tot deze wet een stuk in voorbereiding is dat hopelijk binnenkort in
het college aan de orde kan worden gesteld.
De heer Visser heeft voorts gezegd van mening te zijn dat de bevolking
meer bij het beleid moet worden betrokken. Hij brengt dit in verband
met het verschijnen van dit beleidsplan. Door een der raadsleden is al
gezegd dat de bevolking bij het tot stand komen van het vorige beleids
plan uitgebreid is betrokken. Voor het college is dat aanleiding ge
weest - ik heb het de heer Visser in de commissie al meegedeeld - om zo
kort na het verschijnen van het eerste beleidsplan thans niet op dezelf
de wijze de gehele zaak aan de bevolking voor te leggen. Wij zullen be
zien hoe wij in de toekomst met betrekking tot het beleidsplan naar de
bevolking zullen toegaan.
Daarbij merk ik op dat wat de onderwerpen die in het beleidsplan aan de
orde komen betreft bepaalde voorstellen inzake de uitwerking in openbare
commissievergaderingen zullen worden behandeld. Die commissievergaderin
gen zijn, zoals men weet, voor een ieder in en buiten Soest vrij toe
gankelijk
Verder zegt de heer Visser dat het hem is opgevallen dat in het beleids
plan een bepaalde alinea is weggevallen, nl. die waarin had moeten
staan dat het Infocentrum zou gaan draaien. Het informatiecentrum tegen-
19