oktober 1980
stelling van deze leges is om een controle uit te oefenen, opdat op
schriften op panden niet al te zeer ontsierend zullen zijn of het
aanzien van de gemeente zullen verlagen. Ik neem ook aan dat het hier
geen verkapte belastingheffing betreft. Dat houdt in dat de operatie
op zich zelf wel kostendekkend mag zijn, maar dat het niet moet ko
men tot een extra belasting voor de Soester ondernemer, want daar
gaat het om. Bij het vaststellen van de Algemene Verordening van de
gemeente Soest zijn opschriften op onroerend goed aan een vergunning
onderhevig geworden. Wij hebben de omvang daarvan, althans de inter
pretatie die daaraan later is gegeven, niet geheel overzien. De ver
ordening dateert van 6 juni 1979. De ontheffing die hier telkenmale
moet worden gegeven, geldt slechts voor drie jaar. De voor het be
drijfsleven aan de ontheffing verbonden kosten zijn zeker ten op
zichte van het verleden, maar ook ten opzichte van de absolute si
tuatie van dit moment onevenredig hoog. Ook de termijn van drie
jaar vindt men veel te kort om de simpele reden, dat ook voor een
verlenging betaald moet worden; en dan gaat het gauw om bedragen
tussen f. 500,-- en f. 1.000,-- per ondernemer. Wij hebben hier naar
onze mening dus te maken met een aantal zaken die van belang zijn.
Wij zouden willen voorstellen te onderzoeken en erop terug te komen
in de eerste plaats in hoeverre de termijn verlengd kan worden en in
de tweede plaats of de met betrekking tot verlenging van ontheffing
ten aanzien van verlichte opschriften en onverlichte opschriften
genoemde bedragen van respectievelijk f. 134,en f. 67,niet on
evenredig hoog zijn. Wij kunnen ons niet voorstellen, dat er bij
voorbeeld f. 1.000,-- of, laten we zeggen, een week werk gemoeid
gaat met het verlenen van een vergunning aan een winkelier. Als dat
wel het geval is kan er naar ik dacht nog wel wat worden verbeterd
aan de efficiency in het apparaat.
Wij hebben de indruk dat de interpretatie van de verordening niet
altijd eenduidig wordt gegeven, in die zin, dat men bij de onderne
mers komt en dan niet precies weet hoe het een en ander in elkaar
zit. Het valt er ook moeilijk uit te lezen; je kunt op een aantal
punten meerdere kanten uit. Graag verneem ik uw commentaar hierop.
De heer VAN DEN BRAKEL: Mijnheer de voorzitter! Ik mag aannemen dat
voor de middenstand en alle bedrijven alle reclamekosten die zij
maken, voor de belasting aftrekbaar zijn. De heer Oldenboom doet nu
wel heel zielig voor de verschillende zakenmensen, maar zij lijden in
dezen niets, want zij trekken de bedoelde kosten van de belasting af.
De heer VAN POPPELENDat is geen beleid hoor!
De heer OLDENBOOM: Dit lijkt mij een heel merkwaardige opmerking van
de heer Van den Brakel, mijnheer de voorzitter. Ik neem aan dat als
wij zo doorgaan wij niet zo veel behoeven te verdienen, omdat alles
dan toch voor de helft naar de belasting gaat.
De VOORZITTER: Misschien mag deze discussie tussen de beide heren op
een ander moment verder worden gevoerd.
Dames en heren! De verordening is pas kort geleden vastgesteld door
de raad. De omstandigheden zijn niet gewijzigd. Het enige is dat er
nu langzamerhand een beetje ervaring mee is. Ik stel voor dat wij in
het komende jaar, wanneer we nog wat meer ervaring zullen hebben, de
opmerkingen van de heer Oldenboom en hetgeen waarop ze betrekking
hebben nog eens nader bekijken en eens in de commissie financiën en
grondbedrijf bespreken of het zin heeft om eventueel terzake nog wat
11