maart 1980
aard zijn. In de eerste plaats kunnen het adviezen zijn die door het
college van commentaar zijn voorzien. In de tweede plaats kan er sprake
zijn van een rechtstreeks advies van deze commissie. Van deze twee op
tieken uit zal het raadsvoorstel worden opgesteld. Dat gebeurt op een
zodanige wijze dat de procedure naar onze mening kan blijven zoals nu is
voorgesteld.
Het probleem, dat deze commissie zonder tussenkomst van het college
rechtstreeks aan de raad zou adviseren - dat is niet de bedoeling - heb
ik naar mijn mening met het bovenstaande weggenomen.
Wethouder mevrouw VAN STIPHOUT-CROONENBERG: Mijnheer de voorzitter! De
heer Bolhuis heeft zijn verwondering uitgesproken over de naar zijn me-
ning plaats gevonden hebbende "switch" van artikel 62 naar artikel 61
sedert september jl. Die verandering kan voornamelijk worden terugge
voerd op de discussies in de commissievergaderingen van december jl. en
de raadsvergadering van januari jl., waarin de welzijnsplanning aan de
orde is geweest en waarin de leden van drie commissies hun voorkeur heb
ben uitgesproken voor instelling van een artikel 61-commissie. Het "ju
ridische college" van de heer Bolhuis kwam neer op de vraag: Kiest men
voor een commissie-ex artikel 62, die het college adviseert, of voor
een commissie-ex artikel 61, die ook met de gemeenteraad contact kan
hebben?
Wij van onze kant menen dat het thans het meest democratisch is te kie
zen voor de mogelijkheid van rechtstreeks contact tussen raad en zo'n
belangrijke adviescommissie.
Ik wijs erop dat wij thans nog niet over beheerstaken e.d. spreken. In
de verordening is hierover niets geregeld. Gelet op de discussies in de
commissie welzijnsplanning en ook in de raadsvergadering van januari jl.
menen wij dat de grote meerderheid van deze raad een voorkeur heeft voor
instelling van een artikel 61-commissie. Vandaar de standpuntverandering
vergeleken met de behandeling van de prioriteitenlijst in november jl.
Dat van een verandering van standpunt sprake is, is juist; daarin heeft
de heer Bolhuis gelijk.
Wethouder MENNE: Mijnheer de voorzitter.' Ik zal over de inhoud van de
verordening nog een enkele opmerking maken. Er is gevraagd naar inscha
keling van het AWOS in verband met artikel 3, lid 5. In dat kader is ge
vraagd hoe het college denkt kandidaten voor deze commissie voor te dra
gen. Ik meen dat artikel 3, lid lc, al min of meer aangeeft dat ons voor
ogen staat de bestaande organisaties in Soest in ieder geval representa
tief te achten, zodat vertegenwoordigers van die organisaties kunnen
worden voorgedragen.
Ik geef de heer Bolhuis toe, dat aanvankelijk aan een artikel 62-commis-
sie werd gedacht, maar herinner eraan dat op 15 november 1979 in de
raadsvergadering duidelijk naar voren is gekomen dat het de bedoeling
van de raad is dat deze commissie een commissie van advies aan burge
meester en wethouders is en dat die functie blijft bestaan. Men moet
niet suggereren dat de advisering aan het college met verandering van
artikel 62 in artikel 61 vervalt. In de toelichting op blz. 2, bovenaan,
hebben wij dit nog eens gestipuleerd. Primair gaat het om advisering
van het college.
De VOORZITTER: Ik ben de heer Bolhuis nog een antwoord schuldig. Het
college heeft er geen moeite mee zijn suggestie te volgen om achter het
woord "Jaarlijks" in artikel 8 de woorden "voor 1 april" toe te voegen.
10