maart 1980
De heer NUIJTEN: Mijnheer de voorzitter! Mijn fractie heeft er goede no
ta van genomen dat het AWOS zal worden geraadpleegd wanneer de commissie
voor de eerste maal zal worden ingesteld. Wij zijn benieuwd welke andere
instellingen hierbij zullen worden geraadpleegd.
Wij hebben geen behoefte aan instelling van een commissie ex artikel 62.
Wij voelen meer voor het onderhavige collegevoorstel. Dat neemt niet weg
dat wij moeite hebben met de tamelijk magere reactie van het college ter
zake van de taakafbakening van de nieuwe commissie. Wij vinden de komst
van deze commissie echter zo belangrijk, dat wij ondanks die teleurstel
ling het voorstel van het college toch steunen.
De heer BOLHUIS: Mijnheer de voorzitter! Ik heb erop gewezen dat de moti
vering voor de "switch" van een commissie ter advisering van burgemeester
en wethouders naar een commissie ter advisering van de raad en van burge
meester en wethouders in het onderhavige voorstel van het college ont
breekt. De motivering van het college luidt thans ongeveer: De meerder
heid van de commissies voelde daarvoor. Op zichzelf is dat meer een con
statering dan een motivering. Het college zou een stap verder moeten
gaan en moeten aangeven welke beweegredenen de commissies tot haar
standpunt hebben geleid.
Ik zal op dit moment geen "college" geven; een aantal raadsleden heeft
daaraan kennelijk geen behoefte. Wanneer men echter enerzijds spreekt
over instelling van een commissie-ex artikel 61 en over behartiging van
een bepaald belang en anderzijds erop wijst dat men hieraan geen pijn
heeft aangezien de in te stellen commissie verder weinig bestuurs- en
beheersbevoegdheden zal hebben, maar slechts adviserende bevoegdheden,
dan kan men naar mijn mening blijven twisten over de vraag of men dan
wel moet spreken van een artikel 61-commissie.
Het feit dat deze commissie de raad adviseert, had op dezelfde wijze
kunnen worden geregeld als ten aanzien van de commissie ruimtelijke or
dening is geregeld; zij immers heeft - zij het indirect - de bevoegd
heid aan de raad advies uit te brengen. Mijn suggestie om hiertoe een
zesde lid aan artikel 6 toe te voegen, heeft kennelijk geen instemming
van de meerderheid van de raad. Om die reden zal ik van mijn suggestie
geen voorstel maken. De raad wil een en ander na een jaar evalueren,
zodat wij hierop bij die gelegenheid nader kunnen terugkomen.
Mevrouw GREEFHORST-VAN OVERDAM: Mijnheer de voorzitter! Naar aanleiding
van het antwoord van mevrouw Van Stiphout merk ik op dat wij de notulen
van de raadsvergaderingen van december jl. en januari jl. nog niet ter
beschikking hebben. Nu blijkt dat wij die notulen node missen. Ik dring
er daarom sterk op aan dat wij ze op korte termijn zullen krijgen.
De VOORZITTER: Ik neem aan dat de samenstellers van de notulen met uw
wensen zoveel mogelijk rekening zullen houden. Het college zal met u
trachten een en ander te bespoedigen.
Het voorstel wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
Voorstel tot vaststelling van de verordening, regelende de taak,samen
stelling en werkwijze van de commissie welzijnsplanning.
Mevrouw BLOMMERS-BIEZENO: Mijnheer de voorzitter! Na de behandeling van
dit voorstel in de commissies en de reactie van het college van
12 maart jl. daarop zou ik op twee punten nog graag een nadere verdui
delijking willen hebben. In de eerste plaats betreft dit artikel 3, lid
6a, tweede aandachtstreepje, waarover in de commissie ook is gesproken.
Ik heb gevraagd of een nadere aanduiding kon worden gegeven van de
plaats, waar de sociografische gegevens zouden worden verkregen. Voor
gesteld is toen de woorden "bij de geëigende organen te verkrijgen"
11