- 30 -
19 mei 1983
stellen.Ik wil wel mijn standpunt verklaren ten aanzien van de behandeling
in de commissie. Ik ben ook in de commissie van mening geweest dat het
jeugdwerk in Soest - en juist op het moment - een heel belangrijk onderdeel
is in de opvoeding van onze kinderen. Dan kan ik het standpunt, zowel van
het college als van de meerderheid van de beroepschriftencommissie niet
begrijpen, dat wij juist in een wijk met veel jonge gezinnen - en ik
denk ook aan de mensen die destijds de kinderboerderij hebben opgezet, die
al hebben voorzien dat daar in de toekomst veel kinderen zouden komen -
een dergelijk besluit nemen.Dat bij de beschikking de nodige zorgvuldigheid
betracht is, wens ik te betwijfelen. Voordat wethouder Menne op de zitting
van de beroepschriftencommissie zijn standpunt naar voren bracht, waren wij
totaal niet geïnformeerd ten aanzien van de argumenten die bij het college
leefden. Als er dan gesteld wordt dat het overleg op 21 december en 5 januari
heeft plaatsgevonden, dan vind ik dat een fopspeen omdat het besluit door
ons in de raad op 25 november genomen was. Als er een besluit van de raad
ligt, dan vind ik dat er geen overleg meer over gepleegd hoeft te worden, dat
is dan een keihard feit en daar kunnen we toch niet meer onderuit.
Het standpunt van de meerderheid in de commissie ten aanzien van het opheffen
van de kinderboerderij "De vrije teugel" dat dit tot betere resultaten zal
leiden kan ik helemaal niet delen, daar juist in deze wijk er zo'n grote
behoefte aan is.
Dat het argument van het college samengesteld is nadat het beroep is aange
tekend, dat vind ik alleen maar een punt omdat wij daardoor misschien voor
de Raad van State wat sterker staan. Voordat wij in de commissie deze zaak
aan de orde kregen wisten wij helemaal niet wat de argumentatie van het
college was, dat is ook nooit in de raad naar voren gekomen.
Mede door al deze dingen heb ik in de beroepschriftencommissie een minder
heidsstandpunt ingenomen.
Heer BLOM: U heeft op 18 mei een brief gestuurd, die tot verwarring zou
kunnen leiden t.a.v. het standpunt van het college en de raad. U zegt daarin
n.1. "tot een ander standpunt te komen dan beëindiging van de activiteiten
van de kinderboerderij", dat gaat aanzienlijk verder dan wat wij met elkaar
hebben afgesproken.
VOORZITTER: Het gaat om de beëindiging van de subsidie.
Heer KRIJGER: Aan de orde is - vinden wij - de behandeling van het beroep
schrift en niets anders. U heeft wel een brief gestuurd op 18 mei en daar
willen wij een standpunt over geven, als dat qua gang van zaken mogelijk is.
Wij hebben er ons over gebogen of het beroepschrift ontvankelijk is, c.q.
of dat gegrond is en uiteindelijk moesten wij concluderen dat wij op het