maart 1983
termijnbeleid, dat meerjarenplan, dat takenpakket etc. en de budgetaire
ruimte die men daarvoor denkt in te ruimen en als zodanig in de organisatie
bespreekt, van commentaar voorziet en de consequenties van die politieke
uitgangspunten zichtbaar maakt. De afweging van welke consequenties wel
aanvaardbaar zijn en welke niet, is dan ook weer een politieke, die in eerste
instantie door het College wordt voorbereid en uiteindelijk wordt besloten
in de raad. De heer Menne antwoordde mevr. Allard dat bezuinigingen niet in
alle omstandigheden de instemming van de betrokkenen hoeven te hebben; ik zou
onder betrokkenenook heel nadrukkelijk de ambtelijke organisatie willen rekenen.
De heer Oudemans zei dat de zaken vergelijkbaar gemaakt moeten worden, dat
niet alleen de krenten uit de pap gehaald moeten worden; de nota gemeente
werken moet niet aan de orde gesteld geworden, omdat dat"iets uit zijn verband
lichten"zou zijn Mijn antwoord daarop is, dat wij in november een aantal
andere dingen eruit gelicht hebben; dat waren ook krenten uit een of andere
pap. Op dat moment is aangekondigd dat de reorganisatie gemeentewerken
plaats zou vinden en wij zijn er toen ook vanuit gegaan dat er nog meer zou
komen, ik refereer met name aan het raadsvoorstel dat 25 november onderwerp
van besluitvorming is geweest, waarin aangekondigd wordt dat er een aanvullings
bedrag van ƒ643.000,= moest worden gevonden, waarvoor u aanvullende voorstellai
zou doen bij de begroting 1983. Dat is toch voor ons een reden geweest om te
verwachten dat er nu, m.b.t. de andere beleidsterreinen, wel degelijk iets
zou komen. De conclusie blijft dat de indruk ontstaat, dat er wel krenten uit
de pap gepakt zijn op 25 november en dat we het daarbij laten.
M.b.t. het aspekt van de werkgelegenheid zou ik willen benadrukken, dat
werkgelegenheid bij instellingen iets soortgelijks is als werkgelegenheid bij
de gemeente Soest. De manier waarop door deze raad geopereerd is naar de
welzijnsinstellingen, met vaak bezuinigingsmaatregelen die stevig ingrepen
in het voortbestaan van die stichtingen en dus in de werkgelegenheid van de
betrokkenen,moet in relatie staan met de manier waarop naar de juistheid, de
gewenstheid van de taken van de gemfflrtelijke organisatie wordt gekeken.
Dit zou ook een element van vergelijkbaarheid behoren te zijn teneinde naar
diegenen, die hun baan misschien al verloren hebben door de besluiten van
25 november, niet de indruk te wekken dat hun werkgelegenheid voor ons maar
een krent zou zijn die rustig uit de pap gehaald kan worden.
In de beantwoording op mijn algemene beschouwingen is naar mijn mening wat te
sterk op het voorbeeld gehamerd. M.b.t. het standpunt van de heer Plomp zou
ik willen verzoeken om met het openleggen van die problematiek in ieder geval
voortvarendheid te betrachten, opdat de gemeente ook in dit opzicht niet kan
worden verweten daarin niet die voortvarendheid te hebben, die wij ten opzichte
van andere instellingen in november gehad hebben.
Ik heb geen antwoord gehad op mijn vraag of het beleidsplan inderdaad vóór de
zomer is afgerond - 47 -