- 6 -
28 juni 1984
Heer v.d. BREEMER: Voorzitter, mijn opmerkingen slaan wel niet op de kern
van dit agendapunt, echter de maatstaven die hier aangegeven worden ontlokken
mij enige opmerkingen. In het raadsstuk wordt gesproken over het ontwerpplan
dat voor verscheidene percelen bouwmogelijkheden biedt, bijvoorbeeld voor de
heer Van Schie. Het is een oneigenlijk argument dat u hier aanvoert, de heer
Van Schie heeft nooit een bouwaanvraag ingediend die betrekking zou hebben
op dit ontwerp-bestemmingsplan hij heeft er ook de mogelijkheden niet toe
noch ruimtelijk, als financieel/technisch en economisch verantwoord. Anderzijds
is het wel zo, dat mijnheor Van Schie wel een bouwaanvraag heeft ingediend
op 8 augustus 1983, waarop het college vervolgens op 13 december 1983 afwijzend
reageerde. De heer Van Schie heeft toen volgens artikel 51 lid 3 een verzoek
ingediend bij de raad om de vergunning alsnog verleend te krijgen. Dat verzoek
diende binnen drie maanden, met eventuele mogelijkheid van uitstel met nog
eens twee maanden, gehonoreerd te worden en na het indienen van het verzoek
op 16 januari 1984 is er geen enkele schriftelijke reaktie meer van het college
aan de heer Van Schie verstrekt. Deze punten zijn toch wel van belang, mede
ook met betrekking tot hetgeen u in het huidige voorstel naar voren schuift.
Ik denk dat het punt op zichzélf nu hier niet ter diskussie staat, toch wil
ik uw college verzoeken de mogelijkheid te bekijken of aan het verzoek van
de heer Van Schie tot het verkrijgen van een bouwvergunning op de voor zijn
bedrijf enig aanvaardbare plaats, onder toepassing van artikel 19 Wet R.0.
en artikel 50, lid 8 Woningwet voldaan kan worden, of de mogelijkheid
geopend kan worden het al meer dan 100 jaar oude bedrijf in het belang
van mens en veestapel aan de eisen van de tijd aan te passen.
Wethouder PLOMP: Mijnheer de voorzitter, het is juist dat de heer Van Schie
naar aanleiding van het besluit van het college een beroepschrift heeft inge
diend bij de raad. Dit beroepschrift is thans in behandeling. Als de raad
van mening is dat,tussen de procedure door het beroepschrift in de commissie
te krijgen,de zaak in de commissie R.0. aan de orde zou moeten komen, dan
heb ik daar geen bezwaar tegen. Maar er is een beroepschrift bij de raad
ingediend en de raad zal dus moeten zeggen of ze akkoord gaat dat buiten die
procedure om nu de zaak mogelijkerwijs in een commissie wordt behandeld.
Ik ben gaarne bereid de zaak in de vergadering van de commissie R 0. van juli
aan de orde te stellen, maar als de raad vindt, dat eerst de beroepsprocedure
zijn beslag moet krijgen, dan zou ik dat graag willen weten, want dan kan
het niet in de commissie worden behandeld.
Heer v.d. BREEMER Mijnheer de voorzitter, het is op dit moment zo, dat het
college verzuimd heeft om binnen de gestelde termijn het verzoek van de heer