- 35 -
23 mei 1985
punt 2. Er zullen wel voorbereidingen getroffen moeten worden, maar we
willen eerst een veel duidelijker plaatje zien. In deze verbouwing zitten
dingen die naar mijn mening niet noodzakelijk zijn.
Heer VISSER: Waarom heeft u in de commissievergadering niet gezegd dat u
nog onduidelijkheden zag?
Heer VERHEUS: Dat heb ik in de commissievergadering ook gezegd. Het is in
verschillende commissies geweest. De kostenfaktor is een specifiek item voor
de financiële commissie, in a.b.z. mogen we over financiële zaken niet
praten en in welzijn ook nauwelijks.
De management-begeleiding van punt 3. zien wij niet als noodzakelijk, daar
zijn wij tegen.
Aan de personeelsparagraaf van punt 4. valt niet te ontkomen, dat vloeit
voort uit de garantie die de gemeente heeft gegeven bij ontslag op grond van
de geldende c.a.o. Dat hoeft dus geen punt van diskussie te zijn, daar heb
ben de mensen recht op.
Bij punt 5. moet je toch proberen de trein in de rails te houden en dan
zul je een bestuur moeten hebben. Met de benoeming van deze bestuursleden
hebben wij geen probleem.
De extra subsidie, genoemd onder punt 6, hoeft voor ons helemaal niet. Het
is natuurlijk wel leuk dat je dan wat extra aktiviteiten kunt ontplooien,
maar gelet op de financiële positie van de gemeente zijn wij hier tegen.
Ten aanzien van punt 7. is het zo, dat we wel een geldlening kunnen gaan
sluiten, maar de consequentie daarvan kennen we niet. Het kan inhouden dat
we aan het eind van de rit opgezadeld worden met de post rente en aflossing
van deze 228.420,= Wij willen dat wat beter onderbouwd zien.
Heer VAN GARDEREN: Mijnheer de voorzitter, om kort te zijn: wat mijnheer
Verheus gezegd heeft, daar kan ik mij volledig mee verenigen.
Heer POTHUIZEN: Twijfels, mijnheer de voorzitter, daarover bestaand twee
zegswijzen, je kunt 'het voordeel van de twijfel gunnen' en je kunt 'je
bij twijfel onthouden'Het eerste heb ik lang gedaan en aan het tweede
begin ik toe te komen. Ik zal wat wensen meegeven voor een voorstel waarmee
ik voor 100% zou kunnen instemmen. Ik doe dat overigens niet zonder eerst
nog even achterom te kijken en van die terugblik leer ik dat er van het
begin af aan in de voorbereiding van de Borg-plannen toch dingen fout zijn
gegaan. Er is te zeer vanuit de ideeën van één betrokken en belanghebbende
organisatie gedacht, de ontwikkelde ideeën zijn te sterk tot geesteskind
van de portefeuillehouder en zijn ambtenaren geworden. Aan die gedachten
zijn ze zo sterk gehecht geraakt, dat de noodzakelijke gesprekken met andere
belanghebbenden onvoldoende inhoud hebben gekregen. Daarbij is uitgegaan van
een interpretatie van uitspraken van deze raad, die mijns inziens de inten-