18 november 1987
- 12 -
12. Voorstel tot instemming met het besluit van de Algemene Raad van het Gasbedrijf
Centraal Nederland tot wijziging van de begroting 1987 in verband met de
aanpassing van het koppelnet.
13. Voorstel inzake regionalisering taxivervoer.
De voorstellen 12 en 13 worden achtereenvolgens zonder discussie en zonder
hoofdelijke stemming aangenomen.
14. Voorstel tot het vaststellen van de Verordening houdende voorwaarden met
betrekking tot het verlenen van een tegemoetkoming in de kosten verbonden
aan het geven van godsdienstige en levensbeschouwelijke vorming aan leerlingen
van de openbare basisscholen.
Heer BLAAUW: Mijnheer de voorzitter, mijn fraktie is, zoals u weet, daar
tegen, behalve ik. Ik kan mij wel achter dit voorstel scharen, maar de
rest van mijn fraktie wil geacht worden daar tegen te hebben gestemd.
Ik heb alleen een vraag aan de wethouder. Wij hebben wat openbare scholen
bezocht de afgelopen weken en de directeuren voelen er eigenlijk niet zo
gek veel voor om daar als boeman te gaan spelen om te controleren of die
godsdienstige en levensbeschouwelijke vorming wel in het Nederlands wordt
gegeven, zoals gesteld in artikel 3. Ze voelen er ook niet zo gek veel
voor om artikel 5 te controleren. Welke garantie kan de wethouder geven
dat dit wel uitgevoerd wordt zoals wij hier gaan besluiten?
Mevrouw MEIJER: Mijnheer de voorzitter, wanneer we deze verordening naast
de vorige verordening leggen, die verordening waar zoveel discussie over
geweest is, moeten we verheugd constateren dat deze discussie toch niet
voor niets geweest is. In deze verordening zijn nu een aantal elementen
ingebracht die wij in de vorige zo misten. De vorige verordening gaf de
indruk dat wij een aantal kerken eigenlijk gingen subsidiëren, zonder dat
we daar als gemeente iets over te zeggen hadden. In deze verordening zijn
deze elementen verwerkt en we maken dan ook helemaal geen bezwaar meer
tegen deze verordening.
Heer MEILOF: Voorzitter, het is logisch dat er een verordening moet komen
voor een besluit dat eerder genomen is. Daar was ik geen voorstander van,
maar een verordening krijgt dan weer een reële kans.Daar heb ik toch problemen
mee en dan vooral vanwege artikel 2. Het is in de commissie al aan de
orde geweest. Ik heb problemen met de sterke afbakening van de overtuigings
kracht die uit mag gaan van degene die daar iets gaan brengen, waarbij
dat bij het godsdienstonderwijs uitermate duidelijk afgebakend wordt, terwijl
anderszins artikel 2 nummer 2 staat onder vormingsonderwijs daar wordt
in dit verband onder verstaan de vorming van leerlingen vanuit levensbeschouwe
lijke grondslag. Nu lag er een papier in de leeskamer waar ons duidelijk
gemaakt werd dat dat gewoon historisch bepaald is, dat woord en dat dat
gewoon een woord is dat nu eenmaal in de officiële stukken voorkomt. Aan
de andere kant kan iedereen zich op deze uitdrukking beroepen die, als
het om vormingsonderwijs gaat, om humanitair vormingsonderwijs of welke
vorm dan ook, die kan zich erop beroepen dat hij wel mensen infiltreert
en beïnvloedt en verandert, want vorming betekent gewoon dat je een mens
verandert in zijn denken en dat je invloed op hem uitoefent. Dus het papier
is innerlijk niet consistent en daarmee kan ik er niet voor zijn.
Een tweede punt is dat wij ons in principe niet uitspreken over de inhoud
van wat iemand brengt. We gaan wel intussen een rabbijn of een Turkse imam
verplichten om tijdens het kerstfeest of het paasfeest te gaan vertellen
wat het kerst- of paasfeest is. Dat moet hij, want dat hebben wij hier
in de verordening vastgelegd. Door wie en hoe moet dat gecontroleerd worden?