15 december 1988
- 4 -
Vraag 5: bij de bewoners in Soestduinen overheerst het vermoeden dat
de gemeente Soest de uitspraak van de Raad van State naast zich
neerlegt en de gemeente zich schuldig maakt aan onzorgvuldig bestuur.
Kunt u dit wantrouwen vanavond ontzenuwen en wilt u uw antwoord
vanavond toelichten?
Na de antwoorden op de vorige vier vragen menen wij eventueel aanwezig
wantrouwen te hebben ontzenuwd. Overigens hebben wij aan de frequente
contacten met vertegenwoordigers van de belangenvereniging een andere
indruk overgehouden dan de mening die u thans verwoordt.
Vraag 6: Welke waarde hecht u aan de uitvoering van onze schriftelijke
toezegging aan de bewoners van Soestduinen op 17 mei 1988 in de
hinderwetbeschikking waarin stond: "Mocht in de praktijk blijken dat
de gewenste effecten, voortvloeiend uit de voorschriften verbonden aan
de af te geven hinderwetvergunning, niet worden bereikt dan bestaat
altijd nog de mogelijkheid ambtshalve aanvullende voorschriften op te
leggen"
Zoals gebruikelijk doen wij toezeggingen gestand. In de concrete situatie
heeft de belangenvereniging niet willen wachten op uitvoering van die
toezegging en heeft men schorsing van onze hinderwetbeschikking gevraagd,
hetgeen dus tot een voorlopige voorziening van de voorzitter van de Raad
van State heeft geleid.
Kunt u in het algemeen een visie geven waarom u handelt zoals uit de
brieven van 10 december schijnt te blijken en wilt u aangeven welke
achterliggende motieven er spelen bij u, zodat burgers zo ver moeten
gaan en tegen hun eigen gemeentebestuur in actie moeten komen?
Uit de terminologie "schijnt te blijken" maken wij op dat u een stelling
poneert waarvan u zelf -gelukkig- niet geheel overtuigd bent. Inherent aan
het besturen van een gemeente is, dat een gemeentebestuur een afweging
dient te maken tussen met elkaar strijdige belangen van burgers en/of
bedrijven. Wij willen niet verhelen dat dit ook in Soest met wisselend
succes gebeurt. In het concrete geval, mijnheer de voorzitter, wijzen wij
kwalificaties als "onzorgvuldig bestuur" volstrekt van de hand.
Heer VISSER: Ik ben niet helemaal ontevreden, voorzitter, over de
antwoorden. Ik ben blij dat er vanavond wat opheldering is verschaft door u
en ik heb er ook het volste vertrouwen in dat dit jaar nog -dat heb ik goed
in mijn oren geknoopt- de voorzieningen worden aangebracht waardoor
hopelijk op nieuwjaarsdag de mensen die daar wonen geen last meer hebben
van stankoverlast. Mocht dat niet zo blijken te zijn, dan zal ik
ongetwijfeld half januari vragen of u de dwangsommaatregel in werking wil
zetten. Ik dank u hartelijk voor deze openhartige antwoorden.
VOORZITTER: Niemand wenst daarover verder het woord, dan gaan wij over naar
het volgende agendapunt.
4. Voorstel tot Tussentijds Bericht II 1988 met voorstel tot algemene
wijziging van de begroting 1988.
Heer VAN ESSEVELD: Voorzitter, op bladzijde 2 staat 10.000,— voor
meubilair dat wij dus niet aan gaan schaffen in verband met de nieuwbouw.
Ik denk dat het verstandig is om die 10.000,= in een routinefonds te gaan
zetten, want anders is de post die nu op de begroting staat voor het nieuwe
raadhuis niet voldoende. We gaan nu dus vernieuwingen voor ons uitschuiven
en dat geld gaan we nergens vastzetten. Ik adviseer dus om die 10.000,=
op te nemen in een routinefonds voor het meubilair in het nieuwe raadhuis.
Wethouder MENNEVoorzitter, daar zullen we in de volgende wijziging