20 april 1989
- 39 -
genoemd door mevrouw Stekelenburg, geven aan dat wij vinden dat een
zorgvuldige afweging nodig is. Elke keer als je dit soort zaken ter
beoordeling krijgt denk ik dat je de neiging moet onderdrukken om burgers
zoveel mogelijk tegemoet te komen. Niet dat het erg zou zijn, maar ruimte
geven aan de een betekent beperken van de ruimte voor een ander. Die
afweging hebben wij proberen vast te leggen, voor iedereen duidelijk, in
een aantal regels. Elke keer wordt vanuit de raad gezegd: we moeten op de
regels letten. Er komt een meneer of een mevrouw die vraagt wat wel of niet
kan, de ambtenaar geeft exact volgens de richtlijnen vrij duidelijke
antwoorden. Daar legt men zich dan bij neer. Soms gaat men door en kan men
met een beroep op de raad wel eens succes halen. Ik vind dat oneerlijk ten
opzichte van andere situaties. Vandaar dat een deel van mijn fractie
meegaat met het standpunt van het college en dus een deel van het voorstel
van de meerderheid van de commissie afwijst.
Heer VISSER: Wij gaan mee met het voorstel van de beroepschriftencommissie.
Wat mevrouw Stekelenburg zegt is eigenlijk de grootste onzin, met een
starter en zo en dat het op die lokatie niet kan. Als je daar gaat kijken
en ziet wat de firma Bosman daar bezig is te realiseren, dan kan ik mij
nog herinneren dat de PvdA ook voor stemde toen die grond aan de heer
Bosman werd verkocht om daar te doen wat hij nu doet en niet om daar sla-
plantjes te kweken. Ik denk dat we inderdaad zorgvuldig moeten zijn met
onze afspraken wat wel kan en wat niet kan en niet de een wel de
gelegenheid geven en de ander niet.
Ik vind het ook niet goed dat u probeert dit met een brief een maand op te
houden. U hebt alle gelegenheid gehad in de beroepschriftencommissie om uw
standpunt uiteen te zetten en dat is ook verwoord in het raadsstuk. En dan
komt u er overheen met een brief en dan wordt het een maand uitgesteld. Ik
vind dat geen goede procedure.
Heer VAN GELDER: Voorzitter, er zijn een aantal zaken bij dit voorstel aan
de orde. Voor ons telt als belangrijkste overweging de twee argumenten van
de gehele commissie voor de beroepschriften dat het verlenen van de
vergunning niet past in het bestemmingsplan en ruimtelijke ordenings-
technisch ongewenst is. Als dan een rol gaat spelen dat het functioneren
van de gemeente in het verleden mogelijkerwijs een verwachting gewekt is -
want ik stel duidelijk dat er sprake is van mogelijkerwijs als ik de
stukken lees is het voor mij niet zonder meer duidelijk dat er een
verwachting gewekt is dat dit zou mogen- en dan is nu aan de orde welke
beslissing deze raad moet nemen, dan denk ik dat wij vanuit de bestuurlijke
optiek alleen maar de beslissing kunnen nemen om datgene wat niet past in
het bestemmingsplan en ruimtelijk niet gewenst is, ook niet toe te laten.
In tweede instantie krijgen wij dan als raad mogelijkerwijs te maken met de
vraag wat wij doen met een eventuele claim van een burger die van mening is
dat hij in het verleden op onjuiste wijze door de gemeente is voorgelicht.
Ik vind dat we heel nadrukkelijk die twee problemen dienen te scheiden. Dat
tweede probleem kan op een later moment aan de orde komen. Wij kunnen
overwegen of we zelf initiatieven nemen, we kunnen ook overwegen om af te
wachten wat eventueel een beslissing van de rechter in dit verband
uitwijst. Ik denk dat dat mogelijkheden zijn en als dat aan de orde moet
komen, dan zal het dat zeker komen. We staan nu voor de taak om ons te
realiseren of we mee kunnen werken aan deze ongewenst geachte ontwikkeling.
Ik vind het daarom des te belangrijker om die vraag hier aan de raad te
stellen en te laten beantwoorden, omdat er in de omgeving een ander bedrijf
zit dat een andere procedure heeft bewandeld, bij de gemeente is geweest
met een vraag om uitbreiding, te horen heeft gekregen dat het niet kon en
het toen niet gedaan heeft. Volstrekt terecht zegt hij nu: waar ben je nu