23 november 1989
- 12 -
Mijnheer de voorzitter, benadrukt dient te worden dat hier wordt
voorgesteld een beslissing te nemen om een procedure ex artikel 19 te
starten. Dat betekent niet dat er vanavond een beslissing wordt gevraagd
aan de raad om vrijstelling op grond van artikel 19 te verlenen en daartoe
een verklaring van geen bezwaar bij Gedeputeerde Staten aan te vragen. Dat
moment is vanavond hier niet aanwezig. Het voorstel om een procedure te
starten is en wordt door het college gedaan zowel gelet op de voor
geschiedenis tot nu toe, als gelet op de uitkomst van de adviezen in de
vergaderingen van de commissie ruimtelijke ordening van begin en eind
oktober. Het is het college niet ontgaan dat een niet onaanzienlijke
minderheid van de commissie, bestaande uit WD, D66 en Progressief Soest,
heeft geadviseerd om niet de procedure van start te laten gaan en dat er
reeds in de voorfase blijk is gegeven van een omvangrijke maatschappelijke
weerstand tegen de plannen. Trouwens, ook door hen die geadviseerd hebben
wel de procedure te starten is een aantal belangrijke zorg- en
aandachtspunten meegegeven. Ook zojuist nog weer. Vanuit de bestuurlijke
betrokkenheid van het college bij het proces van de planontwikkeling tot nu
toe, maar ook met het oog op een zorgvuldige verdere ontwikkeling,
respectievelijk afwikkeling van dit proces, is het college alles afwegende
van mening dat de gelegenheid moet worden gegeven om binnen het wettelijk
kader van de procedure eventuele opmerkingen over en eventuele bezwaren
tegen de plannen in te dienen en deze ook af te wegen. Ik wil daar
overigens tegelijkertijd bij aangeven dat het ook voor het college daarmee
nog geen gelopen zaak is en dat de start van de procedure zeker niet
betekent dat dit ook tot gevolg zal hebben dat die tot elke prijs wordt
doorgezet. Het college zal niet uitsluitend op basis van de formele
verplichting daartoe, maar ook omdat wij de officiële bezwaren serieus
willen wegen en ook de aandachtspunten serieus zullen onderzoeken, de pro
en contra's te zijner tijd nog eens zorgvuldig op de bestuurlijke weeg
schaal leggen. Mijnheer de voorzitter, dat in het algemeen met betrekking
tot de opmerkingen die gemaakt zijn. Ik probeer nog iets exacter te zijn
met betrekking tot de vragen die door de diverse sprekers zijn ingebracht.
Met betrekking tot de juiste cijfers op het gebied van het milieu
onderzoek. Ik moet ervan uitgaan dat de cijfers die door het college zijn
geleverd de juiste cijfers zijn. Maar ik ben graag bereid om deze zaak nog
eens te laten onderzoeken, voor zover daar mogelijk misverstanden over
kunnen zijn.
Ik constateer -en heb dat net ook al gezegd- dat van meerdere zijden is
gevraagd om met betrekking tot de verkeershinder toch weer speciale
aandacht aan deze materie te hechten. Ik heb net gezegd dat wij dat
uiteraard zullen doen in het kader van de procedure die volgt.
Dan is het zo dat gevraagd is hoe het is met de invloed van de raad in de
verdere procedure. Ik zal zo dadelijk de procedure nog oplezen om wat dat
betreft daar geen verder misverstand over te laten ontstaan.
Ik constateer dat gevraagd is dat er een procedure wordt gewenst die
vergelijkbaar is met de bestemmingsplanprocedure. Ik wil er dan op wijzen
dat als je dat doet, er natuurlijk bij inzending straks van een artikel 19-
procedure mogelijkerwijs bij hogere instanties wordt gezegd: als jullie het
dan toch zo op elkaar laten lijken, dien dan maar gewoon een bestemmings
planprocedure in. Ik wil daar dus wel op wijzen, dat degenen die die vraag
stellen wat dat betreft natuurlijk mogen verwachten dat Gedeputeerde Staten
opmerkingen zullen maken zoals ik die net gemaakt heb. Zekerheid
daaromtrent heb ik niet.
Ik constateer dat het CDA opmerkt dat verkeersproblematiek en de oplos
singen daarvan en de behandeling van de ingediende bezwaren doorslaggevend
zullen zijn voor het in de verdere procedure in te nemen standpunt.
Ik heb als antwoord op de vraag of de Soest-zuid ondernemers plannen