16 februari 1989 - 13 - lar ie <.an ar pier 'gal .ets op teund 1 k en in de met r een zijn methodiek, maar u wil ook wij die methodiek er bij de burgers heel duidelijk inbrengen. Als ik dan een verlengstuk mag leggen naar hetgeen u vanavond bij de heer Nieuwenhuijzen kunt ophalen, namelijk een deel van de Lagendijk-enquête, dan ziet u daar twee dingen in. Wij hebben bij de burgers de bereidheid getoetst om voor milieu meer te betalen, om daar iets voor over te hebben; daar is inderdaad positief op gereageerd, men is in het algemeen bereid om aan milieu en aan milieu-aspecten geld te besteden. Een tweede punt dat heel direct aansluit bij hetgeen u zelf zei, is dat onze voorlichting binnen de gemeente Soest ik mag wel zeggen zeer goed, zeer hoog wordt gewaardeerd. In de enquêtegetallen is het 84%, dat is zeer goed. Ik zal ernaar streven, in samenwerking binnen het college, om op het milieugebied die voorlichting ook dat percentage te gaan geven op kortere termijn. Ik denk dat ik daarmee ook aan de heer Ebbers een deel van de beantwoording heb gegeven. U komt heel vaak met de voorbeelden van Zeist en ik neem ze graag mee. We hebben zelfs gekeken of we de methodiek van Zeist zouden moeten en zouden kunnen volgen en dan praten we al heel snel over een pagina in een krant met daarbij natuurlijk een rekensommetje. Ik denk dat het rekensommetje nu net het probleem is waar het even over gaat. Maar aan de andere zijde beluister ik ook dat de methodieken die wij gekozen hebben, de wekelijkse rubriek milieuvoorlichting, met gerichte mededelingen die herhaald worden in het kort op de kabelkrant, dat we daar ook een heel goed publiek mee bereiken. Ik zal nog eens kijken of we met redelijke begrotingen terug kunnen komen naar een verdere intensivering van de milieuvoorlichting De heer Meilof stelt vast dat het nog maar een stap is. Het is inderdaad nog maar een stap, dat ben ik ook met u eens en u mag verwachten dat wij meerdere stappen gaan zetten. Ik denk dat de volgende raad, waar u aanstaande zaterdag de stukken van heeft, er alweer een stap gezet wordt. Dat is niet de laatste. Ik denk dat ik daarmee toch in algemene zin de beantwoording wel heb afgerond, voorzitter. Mevrouw TOMASSEN: Als de wethouder zegt dat de voorlichting gewaardeerd wordt, zegt dat alleen iets over de behoefte aan voorlichting. Het zegt niets over de kwaliteit van de voorlichting. Heer POTHUIZEN: Voorzitter, het doet mij genoegen dat de heer Van Logtenstein vooruitlopend op hetgeen wij te zien zullen krijgen, al enige en zelfs verheugende mededelingen kan doen. Het is mij in ieder geval ook niet ontgaan dat hij toch heeft gevoeld waar de schoen nou wringt. Ik denk dat we niet het misverstand hebben dat deze gemeenteraad zegt dat het met de voorlichting in Soest fout zit. Zo is het helemaal niet. Nee, waar het om gaat is dat als wij een milieubeleid maken en we willen dat verkopen, we willen dat bevorderen, dan moeten we daar natuurlijk drempels die er zouden kunnen zijn niet zelf in gaan leggen. Dat is, hebben wij gevoeld, wel het geval. Als je zo moeilijk aan een compostvat komt, althans, daar veel actie voor een burger inbouwt, als je moeilijk aan een milieutegel komt, althans, daar veel actie inbouwt, dan komt je beleid -hoe goed je het ook bedoelt- niet tot zijn recht. Dat zou kunnen verbeteren. Heer EBBERSVoorzitter, ik wil toch nog even terugkomen op die enquête. Juist de enquête die de wethouder nu noemt, is natuurlijk algemener gesteld. De enquête die in Zeist gehouden is, is specifiek gericht op het huishoudelijk afval en de benadering van die enquête is gericht naar de burgers om te kijken in hoeverre zij de bereidheid hebben om daaraan deel te nemen en bereid zijn om huishoudelijk afval te scheiden of apart te bewaren en in te leveren. Ik dacht dat je een dergelijke enquête ook op

Historische kranten - Archief Eemland

Notulen Raad Soest | 1989 | | pagina 40