22 -
goede
s
te
-dat
it
p het
at er
iet
de
wil
ien
n
n de
len en
.en
i kan
repen
n
>rdt
rvan
kunt
:d van
is
een
lening
meien
maken
len.
te
een
in. Ik
- Je
;elen
best
int
16 februari 1989 - 23 -
niet het onmogelijk van een mens eisen. Ik heb de indruk dat sommigen ermee
bezig zijn om dat te eisen. Ik wil stellen, mijnheer de voorzitter, dat dat
niet mogelijk is. Ik stel tevens dat overal waar dat mogelijk is, wordt
ingegrepen en waar dat niet mogelijk is gebleken, zoals in eerste instantie
vandaag bij de vragen aan de orde is geweest, dat je achteraf maatregelen
dient te nemen en liefst zo snel mogelijk en zo verstandig mogelijk.
Heer VISSER: Dat zijn allerlei kanten, die de heer Plomp heeft belicht. Dat
is de burger die zich niet houdt aan de regeltjes, dat is de controle, dat
is de manier waarop wij regels stellen. Maar dan blijft er toch nog één
aspect over, dat is de werkwijze van het college. Als ik nu hier het
overzicht heb -dat u ongetwijfeld ook heeft- van een van de burgers die
precies op een rijtje heeft gezet met data hoe de zaak is gegaan, mag ik
dan op één vraag nog een antwoord hebben? Als deze burger op 25 januari
1989 schriftelijke bezwaar maakt tegen die illegale kap en zijn brief richt
aan het college, hoe kan dan een wethouder op 11 februari -let wel, 25
januari/11 februari- verklaren dat hij die brief niet heeft gezien en dat
die brief het college van B&W niet heeft gepasseerd? Als het niet waar is
wat hier staat, dan is het niet waar, maar dat moet u maar zeggen. Ik denk
dan dat er toch een gat zit van hier tot ginder om maatregelen te nemen. En
dan heb ik het dus over het functioneren van het college. Die kant van de
zaak wil ik dan ook nog even horen.
Heer POTHUIZEN: Mijnheer de voorzitter, er zijn een heleboel momenten
waarop de heer Plomp en ik elkaar goed begrijpen. Die waren er vanavond ook
weer. Soms zou ik ook wel nóg beter begrepen willen worden. Ik heb dus
inmiddels twee keer een vraag gesteld en daar twee keer geen antwoord op
gehad. Ik zal hem nu dus voor de derde keer stellen.
Als de heer Plomp weet dat morgen gebeurt wat gebeurd is, kan hij dan op
grond van het voorschrift zoals het er nu staat in het voorbereidings-
besluit dat voorkomen of kan hij dat zelfs met dat voorschrift niet? Dat
laatste betekent dat we het voorschrift zouden moeten aanscherpen.
Wethouder PLOMP: Mijnheer de voorzitter, de werkwijze van het college staat
centraal bij de heer Visser. Dat is uiteraard terecht. Hij citeert uit een
stuk waarin voorkomt dat er een brief is gestuurd op 25 januari naar het
college. Ik ben inderdaad gebeld door de schrijver van die brief en heb
meegedeeld dat brieven een bepaalde routing volgen binnen het apparaat. Dat
wil zeggen dat als brieven de 25e binnenkomen dat dan de advisering zo
spoedig mogelijk begint. Dat betekent dat ik op een moment daar tussendoor
geen antwoord kan geven op de vraag. Voor wat betreft de antwoorden die
gevraagd zijn is de advisering op dat moment gaande en ik kan dus niet
vooruitlopend op die advisering informatie verstrekken. Als dat wordt
geïnterpreteerd als het feit dat wij brieven niet kennen, dan is dat uw
zaak of de zaak van de schrijver. Bedoeld is natuurlijk dat wij niet
rechtstreeks, als we telefonisch worden benaderd op zaterdagmiddag, het
antwoord kunnen geven op brieven die een week of twee weken daarvoor zijn
ontvangen en waarvan wij weten dat ze in de roulatie zijn om de advisering
tot stand te brengen. Ik geef daar dan ook geen antwoord op omdat het
antwoord op een brief aan het college door het college moet worden gegeven
en niet door individuele wethouders voordat de advisering heeft
plaatsgevonden
Heer VISSER: Voorzitter, het gaat niet om advisering, het gaat erom dat
iemand roept dat iets in brand staat. Dan ga je toch niet een brief om
advies naar ambtenaren sturen? Iemand wordt gewaarschuwd, u moet reageren.
Kost dat zoveel moeite bij het college?
lied
i
IOUW-