21 maart 1991
- 13 -
nemen van deze maand, dan ben ik ervan overtuigd dat wij morgen van u weer
een redelijk dik pakket stukken in de bus krijgen. In principe moet er dan
volgende week donderdag -en in de fracties maandag en dinsdag- al over
gesproken worden. Als je nu praat (en dat was de bedoeling van mijn
opmerking) over het mogelijk maken om mee te praten, dan vind ik het zo
onaardig tegenover de burgers dat zij van zaterdag tot maandag de tijd
krijgen om al die stukken te lezen waarvan wij zelf in de voorbereiding ook
rustig de tijd ervoor krijgen. Dat was de bedoeling van mijn opmerking. De
bedoeling was: gaat u nou eens een keer overleggen met al die mensen die
daarbij betrokken zijn. We begrijpen heus wel dat u geen ijzer met handen
kunt breken, maar deze termijnen worden wat kort, als je werkelijk praat
over hele ingewikkelde, belangrijke stukken. Ik denk dat we daar rekening
mee moeten houden. Als je daar dan ook nog eens iets over wilt brengen in
de openbaarheid via de pers, dan is het ook zinnig om daar rekening mee te
houden. Dus, vandaar mijn opmerking. Daar zou ik toch nog graag een
antwoord op willen hebben van u of u bereid bent om om de tafel te gaan
zitten en die zaak eens te bespreken om te kijken wat we daaraan kunnen
doen.
Wethouder VISSER: We zullen dit in het college overwegen, voorzitter. De
raad heeft zelf de hele procedure van de stapels papieren die morgen weer
de deur uitgaan, vastgesteld. Als dat anders moet, dan moeten we dat
inderdaad even met elkaar bekijken.
VOORZITTER: Mag ik constateren dat de raad het voorstel bij dit agendapunt
aanneemt?
Het voorstel (RV 91-58) wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
Voorstel tot het vaststellen van een inspraakverordening.
Mevrouw BLOMMERS (WD): Voorzitter, deze verordening is bedoeld om de
burgers duidelijkheid te verschaffen over de mogelijkheden tot inspraak.
Met andere woorden: hoe, wanneer, door wie en waarop? We vinden het een
belangrijke verordening en we stellen haar vanavond graag vast. Nadat u nog
even wat heeft verduidelijkt over de redactie die met name in punt 10 wordt
gehanteerd en nadat u nog wat informatie heeft gegeven over artikel 8.
Is het werkelijk uw bedoeling dat in artikel 8 het eerste lid iemand die
vraagt om inspraak zelf een voorstel moet doen over de procedure die
daarbij hoort? En is het ook juist dat u zegt in artikel 8 het tweede lid
dat er gewichtige of dringende redenen kunnen zijn die tot uitstel van
inspraak kunnen leiden? Kunt u dat toelichten met een voorbeeld, zodat we
weten wat u daarmee bedoelt?
Wij hebben gezegd in eerste instantie bij artikel 8 het vierde lid, dat wij
vonden dat als u twee keer dertig dagen had na kunnen denken over het geven
van inspraak, en u dan nog steeds geen antwoord had gegeven, dat we dan
maar vonden dat die inspraak per definitie moest worden toegestaan. U heeft
een uitleg gegeven dat het juridisch gebruikelijk is en wellicht ook
zorgvuldiger om toch uw eigen formulering te handhaven. Wij denken dat de
praktijk ons dan maar moet overtuigen. U heeft de wens uitgesproken dit
niet te laten voorkomen, dit artikel nooit nodig te hebben. We zullen zo'n
verordening toch af en toe moeten evalueren, dan kijken we wel of het
inderdaad zo werkt. We gaan dus akkoord met uw voorstel.
Dan artikel 10, punt 2. Daar schrijft u iets wat ik gewoon niet begrijp.
"Een klacht gericht tegen de uitvoering van de inspraakverordening dient te
worden ingediend op een bepaalde termijn en dan komen er een heleboel
haakjes, punten, komma's. Ik ben bang dat daar de tekstverwerker gewoon op