21 november 1996
- 3 -
gaan ervan uit dat de raad zichzelf serieus neemt en als men meent dat één
of meerdere leden van de raad zich niet houden aan de door de raad vastge
stelde spelregels, dat lid of die leden daarop primair worden aangesproken
en niet het college. In geval van het rapport van de Heidemij beschikken
wij als college niet over een bewijs dat dit rapport -dus ik zeg duidelijk
het rapport- door leden van de raad aan anderen kenbaar is gemaakt. Wij
betreuren wel dat door de fractievoorzitter van de WD, zoals hij ook zelf
heeft gezegd, de brief die hij en de fractievoorzitter van de Partij van de
Arbeid aan ons college hebben geschreven naar aanleiding van dat rapport
van de Heidemij, openbaar is gemaakt.
Het antwoord op de tweede vraag luidt als volgtDe discussie over de
clustering van de sportaccommodaties in relatie tot de bij de kerntakendis
cussie afgesproken taakstellende besparing op de structurele lasten in de
sportsector gaat om een ingrijpende en gevoelige zaak, waarbij in de
geschiedenis gewortelde gevoelens een belangrijke rol spelen. Daar dienen
wij rekening mee te houden en vandaar dat wij het van groot belang achten
dat de direct betrokkenen met elkaar van gedachten zouden kunnen wisselen
zonder dat het daarvoor noodzakelijke vertrouwensklimaat eventueel belast
zou worden door uitspraken of stellingnames van welke zijde dan ook. Wij
zijn ervan overtuigd dat dit klimaat er mede toe heeft bijgedragen dat in
constructief overleg tussen betrokkenen belangrijke stappen zijn gezet in
de toenadering tot elkaar.
Het antwoord op de derde vraag luidthoe gehandeld moet worden indien één
of meer leden van de raad of commissie vinden dat op een stuk ten onrechte
de aanduiding «niet openbaar» of de aanduiding «vertrouwelijk» staat
vermeld of van kracht blijft, staat aangegeven in artikel 8, lid 8 van het
reglement van orde dat u allen kent en in uw bezit hebt.
We gaan nu desgewenst over tot twee discussieronden. Wie verlangt het
woord?
:t
)an
als
aad
t er
en
Heer KRIJGER (WD) Mijnheer de voorzitter, ik neem aan dat het gelijk wel
mag, want u noemt een paar dingen die ik graag heel helder wil weergeven,
op het gevaar af dat men zegt wat laconiek. Dat moet dan maar. Je kunt veel
misbaar maken over iets dat heel gewoon is, als je daar behoefte aan hebt.
Ik geef concreet aan wat er gebeurd is en dan trekt een ieder maar zijn
eigen conclusie. Allereerst, er komt een rapport na enige tijd pas bij ons
terug, iedereen wist dat het kwam, het was te laat. Als je vraagt waarom,
dan blijkt dat de opdracht schijnbaar niet goed is uitgevoerd. Daarna komt
het rapport bij de commissie die het gaat behandelen en daarnaast bij een
aantal direct betrokken sportverenigingen. De stukken zijn niet openbaar,
zijn vertrouwelijk, zijn dus ook alleen maar in het bezit op dat moment van
leden van de commissie, niet van fractievoorzitters, niet van fractieassis
tenten, alleen maar in handen van leden van de commissie. Er wordt over
gesproken, want men moet een standpunt gaan innemen bij de eerste lezing.
Dan blijkt: wie heeft wat? Toen is er een niet-openbare brief geschreven op
23 oktober. En omdat er niet opstaat «openbaar» en niet «kopie aan» op
grond van het reglement van orde is die ook niet gekopieerd, standaard,
automatisch, naar de andere fracties toe. Ja, dat zou je mij of anderen
kunnen verwijten, waarom niet? Maar goed, het was gewoon ter voorbereiding
op standpunten die raadsleden gaan innemen namens fracties in een commissie
waar gesproken gaat worden, vragen naar meer informatie. Als u die brief
gezien hebt, dan staat erop: 23 oktober. Nou het gekke, richting mijnheer
de voorzitter, die brief komt binnen en wat er nou gebeurd is, weet ik
niet, maar de brief blijft liggen. De verwachting was -en ik denk dat de
heer Boerkoel hetzelfde zou kunnen zeggen- dat we maandagavond zouden
kunnen beschikken over antwoorden van het college, waardoor nog fractieo-
verleg mogelijk was om in de besloten vergadering van woensdag een stand
punt in te nemen over datgene wat aan de orde komt. Ja, wij zijn ook maar
gewone mensen, als wij dus maandag geen antwoord hebben gekregen, kunnen
wij -collepartij of niet, dat heeft niets te maken met de zaak- wat narrig
worden. Toen hebben we gezegd: weet je wat? we hebben nog steeds geen
antwoord, het is van belang, de brief maken wij bekend aan diegenen die
gaan praten over deze zaak, dat zijn verenigingen, vertegenwoordigers in de
Sportraad. De brief is dus verstuurd naar de Sportraad hier in het gemeen
tehuis en is nog een keer gestuurd naar het college, want: waar blijft het
antwoord? we willen dat zien. Toen dachten wij aardig te zijn, of onaardig:
ÏS
de
jt.
sid
Dk
n