I
f
i
Wie wil er zelf een lampje maken?
ïlohannes, Josephus
en de lersche terrier
ANNELiESJE
Hans en Frans
Hoe MoorJumpie een poets bakte.
Een kleurprent voor de grooteren
Wat zeggen julie van dit aardig lampje?
Iets om dadelijk na te maken, is het niet?
.Vooruit dan maar, wij zullen er geen gras
over laten groeien! Met een figuurzaag
zagen wij eerst drie houten schijven, de een
met een middellijn van 14 c.M., de ander
met een middellijn van 11 c.M. en de laat
ste van 8 c.M.
In het midden van elk plankje boren wij
ten gaatje en als wij de randjes van de
plankjes met grof schuurlinnen mooi glad
.hebben geschuurd, lijmen wij de schijfjes
op elkaar, maar zoodanig, dat de gaatjes
precies boven elkaar komen.
Op deze stellage lijmen wij een torentje
van vier Jedige garenklosjes, welke ook
weer met de openingen boven elkaar ko
men.
Op het laatste klosje lijmen wij een hou
ten schijfje, dat een middellijn heeft van
20 c.M. en dat wij met de figuurzaag heb
ben uitgezaagd.
Het geheel geven wij met lak een vroo-
lijk kleurtje, b.v. donkergroen met rood,
of blauw met geel.
Is het lak droog, dan gaan wij met ons
lampje naar een lampen winkel, waar wij
een snoer met een fitting en een stekker
koopen.
Vader zal jullie wel even wijzen, hoe je
de fitting moet bevestigen.
Nu is ons lampje zoover klaar; alleen
het kapje nog, maar dat is niet het moei
lijkste. Het belangrijkste werkje hebben
wij nu toch al achter den rug.
Je koopt een ijzeren geraamte, dat klaar
is en een vel doorschijnend perkamentpa
pier. Dit wordt op den vereischten maat
geknipt, zooals op de teekening te zien is.
De schuine kanten kun je aan elkaar lij
men of met een draadje raffia aan êlkaar
verbinden. Daarvoor moet je eerst op ge
lijke afstanden gaatjes in het parkament
boren, zoodat het er netjes uitziet en je
geen kans voor scheuren krijgt.
Heel aardig is het om ook langs onder
en bovenkant een draadje raffia om het
ijzerdraad en het perkament te winden.
Daardoor wordt tevens het geraamte mét
het perkament verbonden. Vindt je het
mooi, dan kun je het kapje verder zoo la
ten, anders is het ook mogelijk met te be
schilderen, daarvoor kan je een speciaal
soort lampek ienverf koopen, maar ge-
makkelijk is het verven van lampekapjes
zéker niet.
Ik hoop, dat je gauw een eigengemaakt
schemerlampje hebt, dat schenkt meer
voldoening en meer pleizier, dan een lamp
je, dat je kant en klaar in den winkel kunt
koopen.
Mevrouw Fox Terrier lag in een hoek
van den tuin met haar kop op haar voor-
pooten na te denken, maar tot zich zelf zei
zij: „Ik zal eens naar Mevrouw Topsie Poes
faan en haar raad vragen".
Zij stond op, en wandelde de keuken in.
5lier vond zij mevrouw Poes druk bezig
zichzelf een groote schoonmaakbeurt te ge
ven. „Mevrouw Poes", zoo zei mevrouw
Fox Terrier zacht, „ik ben hierheen geko
men om uw raad in te winnen".
„Vreemd, en ik wilde u juist iets vragen,
komt u binnen; het is hier heerlijk warm".
Hoewel het een snikheete dag was, maar
mevrouw poes was altijd heel beleefd.
„Dank u wel", zei Mevrouw Fox, terwijl
zij plaats nam. „Ik wilde u een's raadplegen
Dver mijn zoon Johannes, die heeft de laat
ste dagen geheel geen eetlust meer".
„Ach zoo", antwoordde mevrouw Poes,
terwijl zij de kamer rondkeek om te zien,
of ze ergens die eetlust kon vinden.
„Vanmorgen voor zijn ontbijt was hij
even uitgegaan emt Josephus en anders als
zij samen wandelen, heeft Johannes altijd
honger. Vanmorgen zei hij: „Moeder, geef
mij alleen maar een beentje, dan ben ik
tevreden". Mevrouw Poes luisterde aan
dachtig, want Josephus was haar zoontje
en zij antwoordde, dat zij er met hem over
zou spreken. Om het niet te vergeten
maakte zij met haar nagel een kras in de
vensterbank.
„Dank u wel'*, zei mevrouw Fox Terrier,
„en wat kan ik nu voor u doen?"
Mevrouw Poes zuchtte heel diep en zei
dan eindelijk heel zacht: „Mijn vrouwtje
denktx dat ik een dievegge ben en dat vind
ik vreeselgk-" „Dat is toch immers onmo
gelijk", riep Mevrouw Fox Terrier uit. „U
heeft zoo'n eerlijk en goed karakter, dat
weet uw vrouwtje toch ook wel". Mevrouw
Poes schudde echter haar hoofd en vertelde
toen, dat zr sinds eenige dagen allerlei
lekkere beetjes verdwenen, stukjes vleesch,
melk uit de melkkan, room uit het flesch-
je, enz. Opeens zei Mevrouw Fox Terrier,
dat zij er eens met haar zoon Johannes
over zou spreken, misschien had hij er wel
iets van gehoord.
Des middags vroeg mevrouw Poes haar
soon hoe het kwam, dat Johannes heele-
maal geen trek meer had en mevrouw Fox
Terrier vroeg aan haar zoon, wie toch wel
allerlei lekkers stal uit het huis, maar tot
haar beide verbazing deden de kinderen
heel geheimzinnig en zeiden, dat zij er niet
over mochten spreken...
Toen de moeders elkaar weer spraken,
vertelden zij, dat tegen elkaar en mevrouw
Poes was er van overtuigd, dat haar zoontje
de verloren eetlust van Johannes had ge
zien en Mevrouw Fox Terrier begreep, dat
Johannes iets meer wist van die verdwenen
melk als hij wilde zeggen.
De twee mama's ontmoetten elkaar hal
verwege het huis; het was nog heel vroeg,
even zes uur in den morgen. Vóórdat zij
begonnen te praten, zaten zij in gedachten
verzonken en heelen tijd zwijgend bij
elkaar, toen Johannes heel voorzichtig ach
ter de struiken om naar het huis toesloop.
Hij bemerkte niets van zijn moeder.En
even later kwam Josephus te voorschijn,
die ook niets van zijn moeder zag. De moe
ders slopen te voorschijn en wat zij nu
zagen, deden hun haren te bergen rijzen.
Josephus zat met zijn kop in de melkkan
en Johannes was juist bezig een stukje ge
hakt te verslinden. De beide mama's wa
ren er zoo van onder den indruk, dat zij
bijna niets tegen elkaar konden zeggen.
Zij keken elkaar eens aan en schudden dan
hun wijze hoofden. Toen nam Mevrouw
poes een kloek besluit, sloop naar binnen
en pakte haar zoon bij zijn harén. Mevrouw
Fox Terrier volgde even later het voorbeeld
van mevrouw Poes en beide kleintjes kre
gen een geducht standje beloofden beter
schap en na dien tijd werd er nooit meer
iets gestolen en hadden de jonge dieren
weer ergen honger na hun wandeling....
Anneliesje heeft gejokt
Om haar tweede koekje
Anneliesje zit beschaamd
In een donker hoekje
Hoor je hoe de klok nu doet:
Jokkebrok! Jokkebrok! Jokkebrok!
„Kom, ga spelen in den tuin",
Zegt haar lieve moesje.
„Zus en An zijn in den tuin,
„Huil ie nu m'n snoesje?"
Hoor je hoe de klok nu doet:
Zeg-'t-maar, zeg-'t-maar, zeg-'t-maar!
Anneliesje is beschaamd,
Schreit stil in het hoekje
Zachtjes zegt z'aan moeders oor
Alles van dat koekje.
Hoor je hoe de klok nu doet:
Zoo is 't goed, zoo is 't goed, zoo is 't goed!
Hans was de ondeugendste van het twee
tal, hoewel Frans dikwijls niet voor zijn
vriendje onder deed. Maar Hans kende ook
niet de leiding van een lieve moeder. Hans'
moeder was gestorven, toen de jongen nog
maar klein was.
„Kom Hans, wij gaan den groenteboer
eens lekker plagen", zei Frans op een mor
gen, toen zij weer stil uit school waren ge
bleven. Nu, daar had Hans zin in, van dien
naren groenteboer kreeg hij nooit 'n peen
tje of 'n appeltje. Stil slopen zij naar het
jonge paard, dat voor den wagen stond en
begonnen het arme dier te sarren. Zij wier
pen steentjes naar zijn pooten en lachten
als het raak was. Totdat.Frans te dicht
bij het paard kwam en het dier, in zijn woe
de om de plagerij der knapen, den jongen
een geduchte trap met een hoef gaf. Auw!
wat kwam dat hard aan. Het duizelde
Frans. En toen hij naar zijn been keek, zag
hij, dat het bloed door zijn kous sprong.
Op het gegil van Frans kwam de groente
boer aangeloopen, die de ondeugende jon
gens nu wel zoo'n beetje kende. „Je eigen
schuld, jongen", zei hij barsoh. „Ga naar
je moeder en vraag of zij er een verband
omheen doet en nu, fort! Van mijn wagen
vandaan". Oei! wat was de groenteman
nijdig. Geen wonder ook, wat deden die
jongens ook altijd om zijn paard te plagen.
„Vooruit knol, loopen!" zei hij tot het vu
rig geworden paardje en voort rende het.
Hans en Frans achterlatend .Zoo goed als
het ging, steunde Frans op Hans' arm, toen
zij samen naar huis gingen. De trap was
hard aangekomen. De wond bloedde hevig.
„Enkele dagen rust houden", was het oor
deel van den dokter. Nu, dat was 'n lee-
lijke straf voor Frans geweest. Dieren pla
gen deed hij niet meer. Dat was heel min,
had moeder hem gezegd.
OM TE LACHEN.
Baas boven baas.
Boer Teunis: „Zoo'n slecht jaar als dit
maal heb ik van mijn leven nog niet mee
gemaakt. Mijn tarwe is nog geen decime
ter hoog!"
Boer Klaar: „Wat zeg je, geen decime
ter. Man, de spreeuwen moeten op mijn
land op hun knieën gaan liggen om er bij
te kunnen.
Een goede daad.
Eerste padvinder: Heb je vandaag je
goede daad al gedaan?
Tweede padvinder: Ik heb al 50 goede
daden vooruit gedaan.
„Zoo, wat deed je dan allemaal?"
„O, ik heb mijn moeder vandaag hel
pen mangelen en toen moest ik 50 maal
een rol goed onder den mangel doortrek
ken."
Dankbaar!
Mevrouw: „Is u de mijnheer, die mij
redde, toen ik door het ijs zakte?"
Mijnheer: „Jawel dame, maar het heeft
niets te beteekenen; ik deed mijn plicht".
Mevrouw: „Ja natuurlijk, maar waar
heeft u mijn andere schaats gelaten?"....
Moor, de kleine zwarte raaf, die eiken
morgen in den boom, welke vlak vóór Nel-
lie's slaapkamertje stond, zat te schreeu
wen, net zoo lang tot Nellie haar slaperige
oogen opende, was verdrietig. Zij zat daar
stil en een beetje suf te turen in de verde
over het kale weilandje, waar het anders
zoo heerlijk vliegen was, rnaar dat nu stil
en triest in de druilerige mist hing. Bah!
Wat 'n naar weer. Het was ook echt een
dag om terneergeslagen te zijn. Niets werk
te ook mee. De zon bleef al den heelen dag
uit en vanmorgen was kleine Nellie niet
opgestaan, toen hij haar voor het raam
riep. Kleine Nel was ziek geweest, zij had
heel erge keelpijn en de dokter had be
volen, dat zij in bed moest blijven. „Nu",
dacht Moortje, de kleine raaf, „geen won
der, dat Nellie ziek is met dit gure
weer.
Terwijl Moortje daar zoo stilletjes zat te
staren, kwam Jumpie, Nellie's poes, aan
geslopen, Oej! Moortje was niet gauw
bang, maar voor Jumpie wel. Jump was
zoo groot en zoo dik en kon de heele Moor
tje in éeri hap op. Snel vloog Moor eenige
takken hooger en keek met een schuin
oog naar Jump, die zich kalmpjes een
plaatsje zocht onder de boomen en deed,
alsof zij de kleine raaf niet eens had be
merkt.
En werkelijk, na enkele minuten scheen
Jumpie te zijn ingeslapen, ten minste zij
bewoog zich bijna niet en haar oogjes
bleven dicht, ook toen er een takje met fijn
geruisen naar omlaag viel.
„Kom," dacht Moor, „ik ga m'n vrien
din maar eens opzoeken". Tjoep! Daar
vloog Moor de hoogte in en naar het raam
van Nellie, die echter nog steeds te sla
pen lag.
Wèèèk! Wèèèk! deed Moortje, de raaf,
maar Nellie verroerde zich niet.
Even nog bleef Moor zitten om dan weer
weg te vliegen.
DE POES GESTRAFT
Nu zette de vogel zich neer op het lage
hekje, dat op het steenen muurtje was
aangebracht. Van-hieruit had Moor een
goed uitzicht bij de buren. Hij zag de
kleine jongens spelen en volgde met be
langstelling het balspel der kinderen.
Maar wie kwam daar weer aangeslopen.
Natuurlijk was het Jumpie. De kat had
niet geslapen toen Moortje in den boom
zat, maar zat alleen maar af te wachten
tot het tijd zou zijn de vogel te besprin
gen.... Stil.... een idee! Moor, die deed,
alsof de heele Jumpie hem niet aanging en.
alsof hij geen kwaad van haar wist, trip
pelde met zijn korte, vlugge pootjes over
het hekje heen en zette zich juist weer op
het hekje neer, waar een ton met regen
water stond. „Ziezoo Jumpie", dacht hij on
deugend, „bespring me nu maar!"
Moortje zat heel stil en tuurde voor zich
uit. „Wacht", dacht de kat, „nu eet ik 'm
op". Tjoep! nam hij een sprongetje, maar.,1
kwam in de regenton terecht. De ton, wel
ke half gevuld stond met regenwater, was
vrij diep en Jumpie miauwde angstig. Zij
kon er niet meer uitkomen.o, o, wat te
doen. Stil, ze hoorde iemand, ja, het wa
ren de jongens van het huis er naast. Zij
hadden een stoel genomen en waren toen op
't hekje geklommen. Een oogenblikje later
was de arme kat gered. Oef! Wat droop
ze. Zij vluchtte naar binnen, maar de
vrouw bracht haar naar de keuken. „Kom
hier Jump, ik zal je eens afdrogen", zei zij.
„Waar zou die poes nu weer gezeten heb-
ben?" Poesje liet zich lekker warm af
drogen en zette zich toen bij de warme
kachel, waar zij spoedig droog werd. Neen
hoor, nooit meer zou zij op Moortje loe
ren, die was haar te slim af!
Dit is nu eens een heel
fijn, bijzonder kleurplaatje
voor de kleine krantenkin
deren, die handig en netjes
met kleurkrijt weten om te
gaan.
Jullie hebt zeker alle
maal wal eens één van die
mooie sprookjes gelezen of
gehoord, die op den bo
dem van de zee spelen,
waar het water een prach
tig blauwe kleur heeft en
waar vreemde planten
groeien; wit met geel er
rood en blauw, enfin, alle
kleuren, welke je je maar
kunt bedenken.
Nu, daar op den bodem
van de groote, diepe, onein
dig diepe zee, wonen in al
le sprookjes zeemeermin
nen, de mooie prinsesjes
van het rijk onder zee, met
i langen '.er' n zv*y
ren, hun lief gezichtje, en
hun pangen, sterken zwem-
staart van de prachtigste
gekleurde schubben, welke
wedijveren met de kleuren
der zee.
Welnu, één zoo'n lief zee
elfje, zooals wij haar maar
zullen noemen, vindt je
hier op bovenstaande af-
kind? Zij tracht blijkbaar een goudvischje
te pakken, maar het vischje is haar vlug
ger af. Zij staart het na, als het vischje
rank en snel naar de hoogte schiet.
Maak van dit prentje nu eens een
mooie kleurplaat Is het ook niet net een
plaatje om het mooie kleurtjes te geven?
Kunnen^, sommigen onder jullie mis
schien goed opstellen, maak er dan een
aardig verhaaltje bij en lees het aan je
kleine zus voor. Het plaatje beho'brt dan
bij het verhaal; je ziet dan één van ilo
oogenblikken uit het verhaal afgebeeld.
Kom, met een beetje fantasie zal het wel
gelukken!
OM TE LACHEN.
Een raadsel.
A. komt een vriendje tegen en zegt tot
hem: „Gistermiddag ging ik uit wandelen
en kwam drie bedelaars tegen. Den eerste
gaf ik een. vierde deel van mijn appel; den
tweede pok en ook den derde. Het laat
ste vierde deel hield ik zelf. Weet je nu
hoe laat 't was, toen ik ging wandelen?"
Het vriendje denkt en denkt, maar weet
het niet.
„Wel", zegt A. dan, „het was kwart ever
drie. Ik zag drie bedelaars en ieder kreeg
het vierde van mijn appel er een vierde'
v3'- por, 1)nr js kWart!"